Moerasvogels

Er is de laatste 10 jaar sprake van een significante afname van de steltkluut in Nederland

In tegenstelling tot de kluut (Recurvirostra avosetta) komt de steltkluut (Himantopus himantopus) weinig in Nederland voor. In 1931 broedde er voor het eerst een paar in Nederland. De habitat is rustig zoet, brak of zout water, met name met drijvende vegetatie, zoals in moerassen en stroompjes. In Nederland zijn vooral ondiepe zoetwatermoerassen van belang als broedgebied. Door de extreem lange poten is de steltkluut een opvallende verschijning. In de vlucht steken de poten ver achter het lichaam uit. Het voedsel bestaat uit ongewervelden (vooral waterinsecten) die van wateroppervlak, van vegetatie of uit water worden opgepikt. Het broedbestand in Nederland werd in 2005-2008 geschat op 1 - 18 paar. Volgens SOVON is er de laatste 10 jaar sprake van een significante afname van <5% per jaar.

De braaklegging van akkergronden in Oost-Groningen heeft de grauwe kiekendief van de ondergang gered

In de eerste helft van de twintigste eeuw broedde de Grauwe Kiekendief (Circus pygargus) in grote delen van Nederland in uiteenlopende biotopen als vochtige duinen, moerassen, hoogveen en heidevelden, en ook in gebieden met antropogene invloeden, met name braakliggende ingepolderde gebieden, graanculturen en jonge bosaanplant. De vogel jaagt door vaste routes af te vliegen, prooi vangend in plotselinge stootduik en voedt zich voornamelijk met kleine, op de grond levende dieren, zoals zangvogels, knaagdieren, hagedissen en insecten. De grauwe kiekendief is in de loop van de vorige eeuw gestaag in aantal afgenomen; van 500-1000 paar rond 1900, 250 paar in 1950 en 50 paar in 1980 tot minder dan tien paar in 1990. De grootschalige braaklegging van akkergronden in Oost-Groningen leidde onverwacht tot een - mogelijk slechts tijdelijke - opleving van de soort; hier broeden de laatste jaren 10 tot 20 paren. SOVON schat het huidige broedbestand op 29-45 paar.

Black rail, golden-winged warbler, and red knot birds named to N.J.'s endangered species list

Five species of wildlife with declining populations have been added to New Jersey’s endangered list, and nine species have been added to the threatened list, the state Department of Environmental Protection announced. The newly-endangered are three species of birds - the black rail Laterallus jamaicensis, the golden-winged warbler Vermivora chrysoptera and the red knot Calidris canutus; the gray petaltail Tachopteryx thoreyi, a species of dragonfly; and the Indiana bat, which is listed as federally endangered. The newly-threatened are three species of birds - the American kestrel, the cattle egret and the horned lark; and six dragonfly species.

Der Schreiadler ist akut bedroht in Mecklenburg-Vorpommern

Eine der am meisten bedrohten Vogelarten Deutschlands, der Schreiadler, befindet sich weiterhin in einem kritischen Zustand. Der Bestand des „Pommernadlers“ Aquila pomarina ist in Mecklenburg-Vorpommern von 95 Brutpaaren Mitte der 1990er Jahre auf 80 Brutpaare (Stand 2010) weiter gesunken. Als Hauptursachen der Gefährdung machen Experten den Rückgang von extensiv bewirtschaftetem Grünland und die hohe Nutzungsintensität in unseren Wäldern aus. Schreiadler sind sehr störungsempfindliche Vögel, die von Menschen weitgehend ungenutzte Lebensräume benötigen. Ihren Verbreitungsschwerpunkt besitzen sind in Zentral- und Ost-/Südosteuropa. Die Bestände in Nordostdeutschland stellen das westlichste Vorkommen der Art dar. Hier leben sie vor allem in laubholzreichen Wäldern, die von extensiv genutztem Grünland, Feuchtgebieten und Mooren umgeben werden. Zur Nahrung des auch gern zu Fuß jagenden Adlers gehören Frösche, Mäuse, Eidechsen und andere Vögel.

Dramatischer Wasservogelrückgang in Oberschwaben - Bestandseinbruch um 70 Prozent in 40 Jahren – viele Arten so gut wie ausgestorben

Einen „dramatischen Rückgang der Wasservögel“ haben Ornithologen in einer über 40 Jahre dauernden, großflächigen Untersuchung von rund 310 Seen und Weihern in Oberschwaben festgestellt. In einer Anfang des Jahres publizierten Übersicht – „Ökologie der Vögel“, Band 32/2, 2010 – stellen die Autoren Rudolf Ortlieb, Brigitte Schaudt und Roland Prinzinger die Bestandsentwicklung von knapp 30 Wasservogelarten von 1967 bis 2008 vor. „In diesen 40 Jahren ist der Gesamtbestand aller untersuchten Arten um mehr als 70 Prozent zurückgegangen. Das ist ein dramatischer Einbruch“, sagt Prof. Dr. Roland Prinzinger. Auch beim NABU sorgen diese Ergebnisse für Aufsehen, zumal viele NABU-Aktive bei der Untersuchung mitgewirkt haben. „Wie die Untersuchung zeigt, sind einige Vogelarten in den vergangenen 40 Jahren so gut wie ausgestorben, etwa die Rohrdommel Botaurus stellaris, die Zwergdommel Ixobrychus minutus, der Drosselrohrsänger Acrocephalus arundinaceus und die Knäkente Anas querquedula“, berichtet Harald Jacoby, Vogelkundler beim NABU. „Die Ergebnisse sind für mich umso erschreckender, als ich weiß, mit wie viel Sorgfalt und Aufwand die Daten über Jahrzehnte gesammelt wurden. An den Zahlen gilt es nichts zu rütteln. Das ist die traurige Realität.“ Selbst früher häufige Arten sind in ihrem Bestand extrem zurückgegangen: das Teichhuhn Gallinula chloropus etwa von rund 200 auf 60 Paare, die Wasserralle Rallus aquaticus von rund 330 auf 30 Paare.

Sterke daling van de pijlstaart broedpopulaties in Noord Amerika en Rusland

De pijlstaart Anas acuta komt in het najaar en de winter veel voor op kwelders, slikken, zandplaten en akkerland (gemaaide graanvelden). In het najaar en de winter beperkt de verspreiding zich grotendeels tot het Wadden- en Deltagebied. Het voedsel is plantaardig (zaden en wortelstokken van waterplanten) en in de broedtijd vooral dierlijk (waterkevers, insectenlarven, mollusken, kikkervisjes, garnalen), dat al grondelend van de modderbodem wordt opgevist. Als broedvogel is de pijlstaart uiterst schaars. In de periode 1998-2000 broedden 20-30 pijlstaarten in Nederland. In de periode 1973-1977 waren dat er iets meer, namelijk 45-75 paren. SOVON schat het aantal broedparen in de periode 1990-2007 op circa 25; ook hier is geen sprake van een duidelijke trend. In de jaren 1990 was er echter wel een sterke daling van de broedpopulaties in Scandinavie, Rusland, Polen en de Baltische staten (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Ook in Noord Amerika was er een sterke afname (van meer dan 60%) van de soort sinds midden jaren 1960.

Als broedvogel gaat het de wintertaling niet voor de wind - de aantallen namen de laatste decennia steeds verder af

De biotoop van de Wintertaling Anas crecca bestaat uit allerlei ondiepe, zowel zoete als zoute wateren. Tijdens en direct na de broedtijd concentreert de soort zich in de Biesbosch, de Dollard en zuidelijk Flevoland om te ruien. In augustus nemen de aantallen vooral in het Waddengebied, het Lauwersmeer, de Dollard en in zuidelijk Flevoland sterk toe. Het voedsel van de Wintertaling verschilt naar plaats en seizoen: in herfst en winter voornamelijk zaden van waterplanten, ’s zomers meer dierlijk voedsel (slakken, insectenlarven, waterkevers, garnaaltjes, wormen). Als broedvogel gaat het de soort niet voor de wind; de aantallen namen de laatste decennia steeds verder af. In 1990 was er in de meeste gebieden in Nederland een sterke afname van rond de 50% ten opzichte van de periode 1968-1977. Volgens SOVON is er sindsdien nog steeds sprake van een verder gaande en significante afname van <5% per jaar. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 2250 paar in Nederland. Ook in veel andere delen van Europa ging de Wintertaling in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De rietgors gaat in grote delen van West- en Noord-Europa achteruit

De rietgors Emberiza schoeniclus leeft, zoals de naam al zegt, in het riet dat groeit langs meren, vijvers en moerassen. Deze vogel eet ’s zomers zaden en insecten, ’s winters voornamelijk zaden. De rietgors is een talrijke broedvogel in de laag gelegen delen van Nederland. Tussen de jaren 1979 en 1985 waren er 79.000 tot 85.000 broedparen. Volgens SOVON steeg dit aantal significant in de periode 1990-2007. Rond 2007 broedden er mogelijk 100.000 paar in Nederland. In drogere delen van het land echter laat de soort een sterke afname van het areaal zien. Zo is de rietgors vrijwel volledig verdwenen van de Veluwe en uit Zuid-Limburg. De soort staat niet op de Nederlandse rode lijst. Heel anders is de situatie in Vlaanderen. De rietgors staat daar op de Vlaamse rode lijst als bedreigd. Ook in Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal, Noorwegen, Zweden, en Slowenië ging de broedpopulatie in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De krooneend neemt sinds de jaren 1990 sterk toe

Krooneenden Netta rufina zijn broedvogels van meren en plassen met een riet- of kruidenrijke oever, waarin het nest wordt gebouwd. Een rijke onderwatervegetatie, liefst van kranswieren, is een vereiste, daar deze planten de hoofdmoot van het menu uitmaken. Dierlijk voedsel als slakjes en insecten vormt slechts een aanvulling hierop. Pas sinds 1942 broeden krooneenden in Nederland. Een echt forse groei zat er echter niet in; lange tijd schommelde het aantal broedparen tussen de 30 en de 65. In de loop van de jaren zeventig begon het broedbestand zelfs weer te krimpen en eind jaren tachtig waren hooguit nog 15 paren over. Door diverse maatregelen begon de waterkwaliteit in 1980-1990 weer te verbeteren, en op enkele plekken in het IJsselmeergebied ontwikkelden of herstelden zich kranswiervegetaties. Hierop reageerden de krooneenden met een toename van aantallen. Het eerst gebeurde dit in de Gouwzee, waar zich op een jaarlijks omvangrijker wordend kranswierveld in 1990-1995 tot 140 krooneenden verzamelden. In de loop van de jaren negentig nam ook in de Veluwerandmeren de hoeveelheid kranswier sterk toe, evenals het aantal krooneenden. Volgens SOVON was er vanaf 1990 significante toename van >5% per jaar. Het broedbestand werd in 2005-2008 geschat op 260 - 420 paar. Vrijwel overal in Europa was de broedpopulatie in de jaren 1990 stabiel of nam toe (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Rapid decline could make curlew extinct in Ireland in decade

The curlew Numenius arquata has almost vanished from Ireland in a mere 20 years, in one of the most dramatic declines ever recorded for a bird in the British Isles. From a breeding population estimated at 5,000 pairs in 1991, the Irish curlew's numbers have dropped to fewer than 200 pairs today, which if the estimates are correct would represent a staggering decline of more than 96 per cent. It is feared than in another decade the bird could be extinct. "Everything points to a decline which is truly catastrophic," said Anita Donaghy of Birdwatch Ireland, who led a survey of curlew numbers this spring. "We could hardly believe the results we were getting."