Het Nationaal Landschap Laag Holland is een uniek- oer Hollands landschap tussen de steden Alkmaar, Hoorn, Amsterdam en Zaanstad. Weidevogels vormen een belangrijke landschappelijke kwaliteit van het Nationaal Landschap Laag Holland. In verschillende gebieden komen uitzonderlijk hoge dichtheden van grutto, tureluur, scholekster en kievit voor, terwijl in andere gebieden vooral kievit en scholekster opvallen. Voorts zijn er gebieden die gekenmerkt worden door het voorkomen van exclusieve soorten als kemphaan, watersnip, gele kwikstaart en zomertaling. Laag Holland behoort ook tot gebieden met oppervlaktewatervervuiling met het voor insecten uitzonderlijk giftige imidacloprid. Insecten zijn van levensbelang voor de voortplanting van weidevogels. Sinds de invoering van imidacloprid in de jaren negentig is er sprake van schrikbarende achteruitgang van weidevogels in Laag Holland. De afname van de weidevogelstand is landelijk gezien het sterkst in het westen waar de milieuvervuiling met imidacloprid bijzonder extreem is. Na 2000 is de afname in de laagveengebieden in Noord- en Zuid-Holland 13 procent per jaar. Een teruggang in dit tempo betekent een halvering in een tijdsbestek van 5 jaar. Het is vrijwel onmogelijk causaliteit met insectenkiller imidacloprid aan te tonen, maar de navolgende cijfers over de achteruitgang van weidevogels in Laag Holland zijn reden genoeg het voorzorgsbeginsel toe te passen en de toelating van dit milieuverontreinigende bestrijdingsmiddel onmiddellijk in te trekken.
Van alle weidevogels gaat de veldleeuwerik (Alauda arvensis) het snelst achteruit. Sinds 1990 is de broedpopulatie gemiddeld met 6% (1990-2000) tot 8% (na 2000) per jaar afgenomen. Na 1996 neemt de gele kwikstaart (Motacilla flava) gemiddeld met ruim 7% per jaar af. Sinds 1992 wordt de achteruitgang van de visdief (Sterna hirundo) in de veenweiden van Laag Holland op meer dan 80% geschat. De zwarte stern (Chlidonias niger) is de afgelopen decennia zeer sterk in aantal afgenomen. De soort is in Laag Holland zo bedreigd dat hij als broedvogel uit het Nationaal Landschap zal verdwijnen indien er geen gerichte maatregelen worden genomen ten aanzien van de voedselcondities. Na 1998 is de trend voor de grutto (Limosa limosa) negatief. Per jaar bedraagt de gemiddelde achteruitgang zo’n 4%. Bij een dergelijk tempo kan de populatie in Laag Holland binnen 15 jaar gehalveerd zijn. De kievit (Vanellus vanellus) vertoont vanaf 1996 een jaarlijkse daling van 1 tot 1,5% (100-150 broedparen per jaar). Sinds het begin van de jaren negentig vertoont de scholekster (Haematopus ostralegus) in Laag Holland een vrij aanzienlijke achteruitgang van 4% (1990-2000) tot 3% (2000-2006) gemiddeld per jaar. De watersnip (Gallinago gallinago) is de laatste decennia als broedvogel zeer sterk afgenomen. De kemphaan (Philomachus pugnax) is vanaf 1990 zeer sterk afgenomen en dreigt uit Laag Holland te verdwijnen. Ook bij de slobeend (Anas clypeata) is er sprake van achteruitgang sinds 1990, met een gemiddelde afname van bijna 2% per jaar en bij de zomertaling (Anas querquedula) is de algemene trend sinds 2001 negatief. Tegenwoordig broedt nog maar een fractie (24%) van de aantallen wintertalingen (Anas crecca) die in 1990-1992 werden vastgesteld. Het aantal graspiepers (Anthus pratensis) is tegenwoordig bijna 25% lager dan in 1999-2001.
Bronnen:
Kenniscentrum weidevogels. Kernkwaliteiten Laag Holland: weidevogels en moerasvogels (bijlage)
Nationaal Landschap Laag Holland
http://www.laagholland.nl/maak-kennis-met-laag-holland
Vereniging Vrienden Oostvlietpolder
http://www.vriendenoostvlietpolder.nl/31102005.html
- Login om te reageren