Het gebrek aan insecten weerspiegelt zich in de duizelingwekkende achteruitgang van gevoelige vogelsoorten op de Nederlandse rode lijst van 2004

Op de Nederlandse rode lijst van vogels staan alleen soorten die zich in Nederland voortplanten, dus geen overwinterende vogels. De rode lijsten worden eens in de 10 jaar bijgewerkt. De volgende vogelsoorten staan als 'gevoelig' op de rode lijst van 2004: Blauwe kiekendief (Circus cyaneus), Boerenzwaluw (Hirundo rustica), Brilduiker (Bucephala clangula), Gele kwikstaart (Motacilla flava), Graspieper (Anthus pratensis), Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata), Grote mantelmeeuw (Larus marinus), Grote zilverreiger (Casmerodius albus), Grutto (Limosa limosa), Huismus (Passer domesticus), Huiszwaluw (Delichon urbica), Kleine zilverreiger (Egretta garzetta), Kneu (Carduelis cannabina), Kortsnavelboomkruiper (Certhia familiaris), Kramsvogel (Turdus pilaris), Matkop (Parus montanus), Middelste zaagbek (Mergus serrator), Oeverloper (Tringa hypoleucos), Raaf (Corvus corax), Ringmus (Passer montanus), Roodhalsfuut (Podiceps grisegena), Slechtvalk (Falco peregrinus), Spotvogel (Hippolais icterina), Steltkluut (Himantopus himantopus), Tureluur (Tringa totanus), Veldleeuwerik (Alauda arvensis). Verdere achteruitgang wordt bij de meeste insectenetende soorten waargenomen. Visetende soorten (zoals de grote mantelmeeuw, de grote en de kleine zilverreiger, en de middelste zaagbek) daarentegen doen het sinds 1990 opvallend goed.

- De blauwe kiekendief Circus cyaneus was vroeger een vrij algemene broedvogel. Door het in cultuur brengen van het land is de soort steeds meer naar uithoeken verdreven, totdat de soort slechts nog in duinvalleien op de waddeneilanden broedde. Maar ook daar zit de blauwe kiekendief nu duidelijk in de gevarenzone. In 2008 en 2009 nam het aantal broedende blauwe kiekendieven op de Waddeneilanden verder af. In 2009 werden nog maar 17 broedparen gevonden: dat is nog niet de helft van het aantal in 2007 (36). Op Ameland, voorheen een bolwerk, kwamen in 2009 helemaal geen blauwe kiekendieven meer tot broeden. Door de huidige trend komt de soort nog verder in de gevarenzone en lijkt het uitsterven in Nederland nog een kwestie van enkele jaren. De blauwe kiekendief zoekt prooi (vooral jonge en volwassen zangvogels, jonge nestvlieders, kleine knaagdieren) in lage vlucht en vangt deze bij verrassing in plotselinge duik. Vergeleken met historische gegevens uit de jaren tachtig springt vooral de afname van het aandeel grote prooien in het oog, zowel van konijn, fazant als jonge weidevogels.
- Het gaat niet goed met de boerenzwaluw Hirundo rustica. Volgens de Vogelbescherming is de Nederlandse broedpopulatie sinds 1980 ook met 50-75% geslonken. De schaalvergroting en intensivering van de landbouw is een belangrijke reden voor de achteruitgang van de boerenzwaluw in onze streken. Veel van de kleine gemengde familiebedrijven zijn gestopt en vervangen door industriële veehouderijen met moderne stallingen die veel minder geschikt zijn als broedplaats voor boerenzwaluw. Ook het gebruik van insecticiden is één van de redenen voor de steile achteruitgang van het aantal broedende boerenzwaluwen. Boerenzwaluwen zijn voor hun voeding en het grootbrengen van hun jongen immers volledig aangewezen op insecten. De boerenzwaluw zoekt zijn voedsel in de lucht: het bestaat uit enorme hoeveelheden kleine vliegende insecten welke in volle vlucht verzameld worden.
- De brilduiker (Bucephala clangula) broedt in opgaand bos dichtbij meren, plassen of rivieren en nestelt in boomholten, ook in nestkasten. Sinds 1985 broedt de brilduiker in Nederland. Langs de IJssel tussen Zutphen en Zwolle hebben zich sindsdien 15-20 broedparen gevestigd. Het aantal broedvogels in Nederland werd in 2005-2008 door SOVON geschat op 1 - 5 paar. De Brilduiker verblijft buiten de broedtijd op zowel zoete als zoute wateren. Vooral in het Delta- en IJsselmeergebied komen 's winters grote concentraties voor. Daarnaast zijn het rivierengebied, de westelijke Waddenzee en verschillende wateren in West- en Noord-Nederland van belang. Het voedsel bestaat voornamelijk uit dierlijk materiaal (o.a. schelpdieren, kreeftachtigen, insecten en kleine vis) dat al duikend tot op enkele meters diepte wordt gevangen.
- Gele kwikstaarten Motacilla flava hebben een voorkeur voor open landbouwgebieden met een dichte vegetatie van 40 tot 65 cm. hoogte. Gele kwikstaarten zoeken hun voedsel voornamelijk in voedselrijke weilanden op de kleigronden. Het zijn insecteneters die naar allerlei dierlijke eiwitten zoeken. Daarbij wippen ze de staart regelmatig met felle schokkende bewegingen op en neer: het typische 'kwikken' van de staart. Het gele kwikstaartenbestand is de laaste decennia geslonken naar ongeveer 40.000 tot 50.000 paren.
- Graspiepers Anthus pratensis hebben duidelijk meer op met het noorden en zuidwesten van ons land dan met de rest. Zowel in de noordelijke zeeklei- en veengebieden als in het zeekleigebied in de Delta worden hoge dichtheden bereikt. Dit geldt ook voor de Waddeneilanden (vooral duinen en kwelders), de noordelijke zandgronden, de Drents-Groningse veenkoloniën en Flevoland. Op de hogere zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland is de Graspieper vrij spaarzaam en komt hij vooral voor in weinig verboste heidevelden en hoogveenreservaten, in open beekdalen en jonge ontginningslandschappen. Volgens de Vogelbescherming is de broedpopulatie sinds 1980 gehalveerd.
- Grauwe vliegenvangers Muscicapa striata broeden in gevarieerde loofbossen, dorpen met oude bomen en kleinschalig agrarisch landschap. Vanaf één of meerdere vaste uitkijkposten maken ze korte snelle vluchten achter vliegende insecten aan, die vaak in de lucht gevangen worden of van bladeren worden afgepikt. Grauwe vliegenvangers maken daarbij geen gebruik van een verstopplaats, maar zitten heel stil tot een geschikte maaltijd langs komt vliegen. De soort staat as gevoelig op de Nederlandse rode lijst omdat de grauwe vliegenvanger sinds 1980 (en mogelijk al eerder) geleidelijk afneemt. Volgens SOVON is er een afname van <5% per jaar sinds 1990. Het totale aantal broedparen wordt nu geschat op 20.000 tot 30.000 paren.
- Sinds 1993 broedt de grote mantelmeeuw (Larus marinus) ook in Nederland. Volgens SOVON is er sinds 1993 sprake van een significante toename van >5% per jaar. Het aantal broedvogels in Nederland werd door SOVON in 2005-2008 geschat op 14 - 40 paar. Grote mantelmeeuwen beroven heel vaak andere zeevogels van hun prooi, maar zij volgen ook bultruggen, haringhaaien en blauwvintonijnen om te profiteren van de vissen die deze dieren opjagen naar het zeeoppervlak. Grote mantelmeeuwen zijn vooral berucht als predator in zeevogelkolonies waar zij eieren en kuikens opvreten van papegaaiduikers, zeekoeten, zilvermeeuwen, kokmeeuwen, visdieven, Noordse pijlstormvogels en kuifduikers. Zij kunnen ook volwassen papegaaiduikers, sterns, zangvogels op trek en kleine eenden aanvallen, verdrinken en in hun geheel naar binnen werken.
- Het eerste broedgeval van de grote zilverreiger (Ardea alba voorheen ook bekend als Egretta alba of Casmerodius albus) in Nederland vond plaats in 1978 (Oostvaardersplassen). Het aantal broedparen is in Nederland vooral sinds de eeuwwisseling spectaculair gestegen naar circa 150 paar (in 2007). De Oostvaardersplassen blijven het belangrijkste broedgebied, maar daarnaast zijn er broedgevallen vastgesteld in de Oude Venen, het Naardermeer en de Nieuwkoopse Plassen. De Grote Zilverreiger heeft een voorkeur voor uitgestrekte moerasgebieden met ondiep water en de uitgestrekte rietvelden. De plassen en poelen in Oostvaardersplassen vormen ook tijdens de winter een belangrijk gebied voor pleisterende Grote Zilverreigers. Daarnaast worden in het Lauwersmeer, het rivierengebied, langs de Friese IJsselmeerkust en in allerlei waterrijke gebieden in Nederland al dan niet met enige regelmaat Grote Zilverreigers waargenomen. De vogel eet bij voorkeur vis met een lengte van 5-15 cm, maar ook veel aquatische insecten. Al naar gelang het aanbod eten de opportunistische grote zilverreigers ook kleine zoogdieren, kleine vogels en amfibieën.
- Van alle grutto's in Noordwest-Europa broedt 90 procent in Nederland. De grutto eet wormen, insecten en larven van insecten zoals larven van langpootmuggen (emelten), broedt in vochtige weilanden en natte venen en heeft, tot recentelijk, een uitstekend habitat gevonden in graslanden in agrarisch gebruik. Grutto's Limosa limosa zijn dè ambassadeurs van het Nederlandse polderlandschap. In grote delen van het land is het aantal grutto's tot in de jaren vijftig toegenomen. De toegenomen voedselrijkdom door de intensievere bemesting was daar debet aan. Omstreeks midden jaren zestig kon de grutto het tempo van de agrarische veranderingen niet meer bijbenen. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan. Een schatting van de totale populatie voor midden jaren tachtig komt op 85.000 tot 100.000 paar. Inmiddels is de stand opnieuw drastisch afgenomen: er resteren nog 46.000 paren (2000) en de populatie neemt nog steeds fors af. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 met 60% afgenomen. De achteruitgang van de grutto blijkt niet alleen plaats te vinden in agrarische gebieden, maar ook, en in nog sterkere mate in de natuurreservaten.
- De Huismus (Passer domesticus) was tot voor kort een zeer algemene broedvogel in West-Europa. De eerste afname van de soort werd duidelijk op het platteland gedurende de jaren 1960, waar deze gepaard ging met de intensivering van de landbouw. In steden wordt sinds 1980 een achteruitgang van meer dan 75%, lokaal zelfs tot 90%, waargenomen. Momenteel wordt het best wetenschappelijk gefundeerde argument voor de teloorgang van de Huismus geleverd door onderzoekers aan de Universiteit van Leicester. Zij kwamen tot de vaststelling dat het 2de en 3de broedsel van Huismussen in sterk verstedelijkte gebieden vaak mislukte. De verhoogde mortaliteit bij de stedelijke pulli was te wijten aan verhongering, veroorzaakt door een gebrek aan ongewervelden, cruciaal als voedsel tijdens de eerste levensdagen van een Huismus. Pasgeboren musjes overleven de eerste dagen enkel op insecten. Een gebrek aan groen in de stad, het verdwijnen van kleine landschapselementen (houtkanten, struweel) in het buitengebied en het gebruik van pesticiden zorgen voor een tekort aan insecten. Hierdoor verhoogt de kans op sterfte bij de nestjongen. De jongen die overleven, kennen ook een lager lichaamsgewicht waardoor hun overlevingskansen de eerste 10 dagen lager zijn na het uitvliegen.
- De huiszwaluw maakt nest onder uítstekende dakranden, onder bruggen, soms ook aan de ingang van grotten, en komt soms in enorme kolonies in dorpen en steden voor. Het voedsel bestaat uit vliegende ongewervelden. Eén ouderpaar vangt in de periode dat er jongen zijn zo’n 150.000 insecten. In de omgeving van gebouwen zoekt de huiszwaluw vooral op waterrijke plekken naar voedsel. Daar houden de grootste aantallen vliegende insecten (muggen) zich op. Helaas loopt het aantal huiszwaluwen de laatste decennia fors terug. Sinds 1970 daalde het aantal broedparen voortdurend. In 1970 broedde er nog 450.000 huizwaluwen in Nederland. SOVON schatte in 2007 het aantal tussen de 60.000 en 125.000 paar.
- De kleine zilverreiger (Egretta garzetta) is gebonden aan waterrijke milieus, zoals zoet-, brak- en zoutwatermeren, moerassen en getijdengebieden. Watervogeltellingen en losse waarnemingen laten zien dat in geheel laag Nederland, incl. de rivieren, geregeld kleine zilverreigers voorkomen. Het zwaartepunt ligt in de Delta (Grevelingen, Oosterschelde, Westerschelde). Ook in de Waddenzee is de soort relatief veel aanwezig. In de 20ste eeuw was de kleine zilverreiger tot 1980 een uiterst zeldzame vogel. Het eerste broedgeval was in 1979 in de Oostvaardersplassen. Een tweede broedpoging was in 1994 op Voorne. Daarna nam het aantal broedvogels snel toe. Volgens SOVON waren er in 2007 ca. 130 broedvogels op 14 verschillende locaties. De kleine zilverreiger is voornamelijk viseter. Zijn voedsel bestaat uit kleine vissen van meestal 1-4 cm lengte, bijv. driedoornige stekelbaarzen. Daarnaast eet de kleine zilverreiger ook garnalen en andere kleine kreeftachtigen, amfibieën en insecten.
- De kneu Carduelis cannabina is een typische vogel van ouderwets agrarisch cultuurland met houtsingels, heggen en dorpen met veel groen. De kneu kent van oudsher veel benamingen in de volksmond, te weten; kneu, vlasvink, robijntje, hennepvink en kneuter. De Haagse straat de Kneuterdijk is naar de Kneu vernoemd. Open gebieden met veel ruige begroeiing, struikgewas en allerlei planten is precies wat kneuen graag zien. Ze nemen genoegen met enkele struiken om in te broeden. Het voedsel bestaat ’s zomers uit zaden en insecten, ’s winters uit zaden. De aantallen kneuen in Nederland zijn sterk afgenomen ten opzichte van de jaren 1979-1985, toen nog ongeveer 60.000 - 130.000 paren werden vastgesteld. Volgens de Vogelbescherming is de broedpopulatie sinds 1980 gehalveerd. Volgens SOVON broedden er nog ongeveer 45.000 paar in Nederland.
- De taigaboomkruiper (Certhia familiaris), ook wel kortsnavelboomkruiper genoemd, is een zangvogel uit de familie van boomkruipers (Certhiidae). De soort broedt overwegend in naald- en gemengd bos. In Nederland komen twee ondersoorten voor: de taigaboomkruiper (C. f. familiaris) en de kortsnavelboomkruiper (C. f. macrodactyla). De taigaboomkruiper is een vogel die jaarlijks wordt waargenomen, vooral in Noord-Nederland (Waddeneilanden). Deze vogels zijn waarschijnlijk afkomstig uit Scandinavië, waar dit een vrij algemene bosvogel is. De andere ondersoort die voor het gemak maar de oude naam kortsnavelboomkruiper heeft gehouden, is een vrij zeldzame broedvogel. Dit werd pas in 1993 ontdekt. Toen waren er al 16 territoria met zingende kortsnavelboomkruipers in de bossen bij Vaals (Zuid-Limburg). Er zijn volgens SOVON onvoldoende gegevens beschikbaar voor een trendanalyse. Het voedsel van deze vogelsoort bestaat uit kleine ongewervelden.
- De kramsvogel (Turdus pilaris) broedt in bosranden, in bossen bij open plekken en moerassen, in meer open parkbossen en struweel, in tuinen, boomgaarden en andere gecultiveerde gebieden met bomen. De vogel eet allerlei ongewervelden en vruchten, buiten het broedseizoen vooral bessen en andere vruchten. Midden jaren 1960 koloniseerde de kramsvogel Nederland. Sinds de jaren 1970 broedden er steeds meer kramsvogels, tot een maximum van zo'n 800 tot 900 paren in de jaren '1990, waarna een sterke daling inzette. Volgens SOVON was het aantal in 2005-2008 gedaald tot 30 - 60 paar.
- Matkoppen Parus montanus broeden in vochtige bossen. Ze nestelen in verrot en zacht hout. In het voorjaar en vroege zomer bestaat het voedsel vooral uit insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine diertjes. Vanaf de late nazomer staan er ook zaden op het menu. In Nederland broeden zo'n 20.000 tot 30.000 paren matkoppen. Dat zijn er fors minder dan enkele decennia geleden, toen nog ongeveer 40.000 tot 60.000 paren geteld werden. Vooral in de laagveengebieden en de Noordoostpolder is de afname erg sterk. Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 significant.
- De middelste zaagbek (Mergus serrator) is in Nederland een uiterst schaarse broedvogel. Tussen 1900 en 1950 waren drie broedgevallen bekend. Tussen 1950 en 1977 werden wat meer broedgevallen waargenomen, vooral op de Waddeneilanden. De vogel werd in 1977 broedend aangetroffen in het Deltagebied (Zeeland) en tussen die datum en 1997 liep het aantal waargenomen broedvogels (vaak vrouwtjes met jongen) op tot boven de dertig. Volgens SOVON is in 2007 het aantal broedparen 35 tot 45. De middelste zaagbek verblijft vooral in estuaria en is voornamelijk viseter. Hij bejaagt en bemachtigd zijn vis onder water. De soort heeft circa 300 gr vis per dag nodig. Het bestaat vooral uit soorten zoals spiering, maar incidenteel ook uit paling. Daarnaast eet de middelste zaagbek ook (water)insecten, kreeftachtigen, wormen en zoetwatermollusken.
- De oeverloper (Actitis hypoleucos) is een kleine steltloper. De broedbiotoop van de oeverloper zijn oevers van beken, rivieren, plassen en meren, ook brak water. Deze vogelsoort broedt in zeer gering aantal in Nederland, meestal in het rivierengebied op strandjes en bij kribben langs de Waal, de Rijn, de IJssel en de Grensmaas. Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten maar ook wormen en visjes worden geconsumeerd. Hij gebruikt zijn snavel om kleine insecten uit de bodem te halen. Hij vangt soms kleine insecten uit de lucht als de kans er is. Het aantal broedvogels in Nederland werd in 2005-2008 door SOVON geschat op 5 - 14 paar. Over de laatste 10 jaar is volgens SOVON geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk.
- In vroeger eeuwen was de raaf (Corvus corax) in Nederland een gewone en verspreide broedvogel. Door de vooral op bijgeloof berustende, felle bestrijding nam de soort echter snel in aantal af, en rond 1900 was hij zeldzaam geworden. In 1944 vond in Zuid-Limburg het laatste broedgeval plaats. In Nederland leven nu weer raven na een geslaagde herintroductie op de Veluwe sinds midden jaren zeventig. Raven leven in Nederland in uitgestrekte gebieden waarin bossen en heide elkaar afwisselen. Gebroed wordt in open bossen met weinig ondergroei. In 2000 waren er ongeveer honderd broedparen in Nederland, merendeels op de Veluwe maar ook enkele in Utrecht, op de Sallandse heuvelrug en in Zuidwest-Drenthe. Na een top van zo'n 130 broedparen eind jaren negentig is de stand weer wat ingezakt. Volgens SOVON schommelde het bestand rond de 95 broedparen in 2007. De raaf is een typische alleseter maar leeft vooral van knaagdieren, insecten en larven, wormen, jonge vogels, kadavers, mosselen en aangespoelde vissen. Ook plantendelen als bessen en fruit staan op het menu.
- Het aantal ringmussen Passer montanus is de laatste jaren fors afgenomen. Volgens SOVON broedden er in 2007 nog ongeveer 100.000 paar in Nederland. De intensivering in de landbouw, het vervangen van graanteelt door maiscultuur, het opruimen van heggen en houtwallen en grootschalig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen zorgen voor een platteland dat steeds minder geschikt is voor veel diersoorten, waaronder de ringmus. In een omgeving met veel struikgewas, weilanden met vee en vooral ook oude bomen met enkele holten zijn ringmussen te vinden. De ringmus eet voornamelijk zaden, maar ook insecten, met name in broedtijd.
- Sinds medio de jaren tachtig van de vorige eeuw broeden er roodhalsfuten (Podiceps grisegena) in Nederland. Drenthe is de enige provincie waar in de periode 1998 - 2000 gebroed werd, en dan nog met hooguit 10 paartjes. Het aantal broedvogels in Nederland werd in 2005-2008 door SOVON geschat op 8 - 12 paar. Roodhalsfuten broeden op zoetwatermeren en riviermeren. Meestal is er enige plantengroei. Het drijvende nest wordt gemaakt van rottende waterlanten en oeverplanten. Het voedsel bestaat uit waterinsecten en hun larven, waterslakken en andere kleine aquatische ongewervelden.
- De slechtvalk (Falco peregrinus), vermaard om zijn stootduikende jachttechniek, is gespecialiseerd op vogels, vooral op middelgrote watervogels zoals eenden en steltlopers en duiven. en verblijft vooral in waterrijke ‘wetlands’ met zoute of zoete wateren en in waterrijke polderlandschappen (Waddengebied, het Deltagebied en de open, waterrijke delen van Flevoland, en in het Noord- en Zuid-Nederlandse poldergebied). In de jaren 1960 kreeg de slechtvalk in Europa bijna de doodsteek wegens het overmatige gebruik van DDT. Sinds het verbod op gechloreerde koolwaterstoffen (insecticiden w.o. DDT) zijn ze opnieuw aan een opmars bezig. Sinds 1990 stijgt hun aantal snel, deze vogel broedt nu onder andere in speciale nestkasten, hoog op elektriciteitscentrales. Volgens SOVON nam het aantal broedparen in de periode 1990-2007 toe van 1 tot boven de 40 in 2007. In 2009 is dit aantal gestegen tot rond de 60, er broeden nu in alle Nederlandse provincies slechtvalken.
- Het leefgebied van de spotvogel Hippolais icterina bestaat uit struwelen en verspreide groepjes bomen die beschutting bieden in half-open landschappen. Parkachtige landschappen met open plekken en bomengroepen met struikgewas zijn perfecte leefgebieden. Het 'vroegere' landbouwgebied, met hagen en houtwallen, bosranden met mantel- en zoomvegetatie voldeed prima, maar de beschikbaarheid van dergelijke gebieden neemt steeds verder af. De spotvogel neemt sinds de jaren 1960 en 1970 in Nederland af. Tussen 1979 en 1985 werden 35.000 tot 55.000 paartjes vastgesteld. In de periode 1998 - 2000 werden nog maar 17.000 tot 25.000 paartjes geteld. De aantallen zijn dus in twintig jaar tijd gehalveerd.
- In tegenstelling tot de kluut (Recurvirostra avosetta) komt de steltkluut (Himantopus himantopus) weinig in Nederland voor. In 1931 broedde er voor het eerst een paar in Nederland. De habitat is rustig zoet, brak of zout water, met name met drijvende vegetatie, zoals in moerassen en stroompjes. In Nederland zijn vooral ondiepe zoetwatermoerassen van belang als broedgebied. Door de extreem lange poten is de steltkluut een opvallende verschijning. In de vlucht steken de poten ver achter het lichaam uit. Het voedsel bestaat uit ongewervelden (vooral waterinsecten) die van wateroppervlak, van vegetatie of uit water worden opgepikt. Het broedbestand in Nederland werd in 2005-2008 geschat op 1 - 18 paar. Volgens SOVON is er de laatste 10 jaar sprake van een significante afname van <5% per jaar.
- In Nederland broedt de tureluur Tringa totanus vooral op schorren en kwelders, vochtige en structuurrijke weidegronden en in mindere mate elders in slootrijke open gebieden. De hoogste dichtheden bereikt deze soort in ons land dan ook in het broedseizoen op de kwelders en schorren in het Waddengebied en in de Delta. In de broedtijd worden vooral insekten, wormen en kleine, in slikkige sloten levende waterdieren, gegeten. De tureluur heeft in de afgelopen 25 jaar een groot deel van zijn broedgebieden in Oost- en Zuid-Nederland verlaten. Tureluurs wisten zich in Noord- en West-Nederland vrij goed te handhaven, ook in intensief bewerkte graslanden, totdat rond 2000 een neerwaartse tendens inzette, vooral in de noordelijke veengebieden. Begin jaren negentig werd het totaal aantal broedparen geschat op 24.000 tot 36.000. In de periode 1998 - 2000 werd dit aantal bijgesteld naar naar 20.000 - 25.000 broedparen. Tussen 2003 en 2007 is er een afnemende trend van 5% per jaar. Een afname met 5% per jaar betekent een halvering in 14 jaar als deze trend blijvend is. Volgens de Vogelbescherming is de huidige broedpopulatie ten opzichte van 1980 gehalveerd.
- In de jaren 1970 was de veldleeuwerik Alauda arvensis de meest verspreid voorkomende vogel in Nederland. Veldleeuweriken waren te vinden in open velden, weiden, veengebieden, akkers, en ’s winters vaak op woeste grond, geploegde akkers, en stoppelvelden. Het aantal broedparen in Nederland is dramatisch achteruit gegaan van 700.000 in de jaren 1970 naar slechts 38.000 paar in 2010. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 met 90% afgenomen. De kans om op een zomerse dag de uitbundig klinkende zang van een veldleeuwerik te horen is zo goed als nul geworden. De veldleeuwerik eet insecten en zaden en zoekt voedsel op de grond. Van alle boerenlandvogels heeft de veldleeuwerik de hardste klappen gekregen. Insecticiden en herbiciden hebben hun werk gedaan in agrarisch cultuurland. Er zijn nu minder bloemen, kruiden en insecten. En omdat tegenwoordig de graanpercelen vóór de winter worden omgeploegd, zijn er ook minder stoppelvelden met zaden in het winterhalfjaar en minder akkerkruiden. Voor kruidigheid en bloemenweelde is op de goed bemeste graslanden ook geen plaats meer. die veel vaker dan vroeger worden gemaaid, en wel met grote machines en tot op de laatste vierkante meter. De veldleeuweriken zijn min of meer kansloos in het tegenwoordige boerenland en broeden sinds de jaren 1980 vooral in natuurgebieden zoals heidevelden.

Bronnen: Wikipedia
http://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlandse_Rode_Lijst_(vogels)
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-blauwe-kiekendief-dreigt-uit-…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/onrustwekkende-achteruitgang-van…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-gele-kwikstaarten-gaan-hard-a…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-broedpopulatie-van-de-graspie…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/grauwe-vliegenvangers-gaan-achte…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/het-aantal-broedparen-van-de-gro…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-ambassadeur-van-het-nederland…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/jonge-huismussen-verhongeren-de-…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/sterke-daling-van-de-huiszwaluw-…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-broedpopulatie-van-de-kneu-si…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-matkop-komt-de-laagveengebied…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-intensivering-de-landbouw-maa…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/het-broedbestand-van-de-spotvoge…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-tureluurs-gaan-sinds-2000-har…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-veldleeuwerik-1970-de-meest-v…-
http://www.boerenlandvogels.nl/content/het-aantal-slechtvalken-sterk-ge…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-kleine-zilverreiger-neemt-sin…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-middelste-zaagbek-neemt-sinds…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-kramsvogel-gaat-sinds-de-jare…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-stand-van-de-raaf-na-een-top-…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/er-de-laatste-10-jaar-sprake-van…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-oeverloper-een-uiterst-schaar…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/nederland-de-brilduiker-een-uite…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/het-broedbestand-van-de-grote-ma…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/nederland-de-roodhalsfuut-een-ze…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/de-kortsnavelboomkruiper-een-vri…