Brief van staatssecretaris Dijksma (EZ) aan de Tweede Kamer met haar reactie op een artikel in het tijdschrift Nature over gecombineerde toxische effecten van insecticiden op hommels. Direct na de publicatie van het onderzoek heb ik het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) verzocht te kijken naar de relevantie van het onderzoek voor de Nederlandse situatie en toelatingen. Hierop heb ik inmiddels een reactie ontvangen. Het Ctgb laat mij weten de zorg te delen voor de cumulatieve effecten die in het artikel naar voren komen.
Het Ctgb constateert dat gestapelde effecten van stoffen, die niet samen in een middel zitten, niet in het vigerende toetsingskader zitten. Mede op verzoek van het Ctgb onderzoekt een nationale en een Europese werkgroep of en hoe stapelingseffecten in het toetsingskader kunnen worden opgenomen. Middelen op basis van lambda-cyhalothrin mogen in Nederland niet gespoten worden op bloeiende gewassen, waardoor het onwaarschijnlijk wordt dat bijen aanwezig zijn als deze stof wordt toegepast. Zaadbehandelingstoepassingen met imidacloprid in bloeiende gewassen, die mogelijk een langere blootstellingsduur aan bijen tot gevolg kunnen hebben, zijn niet toegelaten in Nederland. (w.g.) Sharon A.M. Dijksma, Staatssecretaris van Economische Zaken.
In een reactie vraagt de toxicoloog Henk Tennekes zich af of het Ctgb praktijk gegevens heeft over de belasting van stuifmeel en nectar met neonicotinoiden. Zo dat het geval is, dient zij deze gegevens bekend te maken. Zo dit niet het geval is, heeft het Ctgb de staatssecretaris wederom met een kluitje in het riet gestuurd. Belasting van stuifmeel of nectar met welk minimale hoeveelheid neonicotinoiden dan ook heeft op termijn een dodelijke werking op arthropoden, aldus Tennekes.
- Login om te reageren
Stuurt het Ctgb de staatssecretaris met een kluitje in het riet?
De staatssecretaris heeft het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) in het recent verleden meerdere malen verzocht te kijken naar de relevantie van nieuw onderzoek. Het standaard antwoord van het Ctgb was dat het nieuwe onderzoek niet relevant was voor de toepassingen van de bestrijdngsmiddelen in kwestie in Nederland, omdat de voorschriften zodanig waren, dat een belasting van stuifmeel en nectar niet aannemelijk is. Daarmee ging het Ctgb de discussie over de relevantie van nieuw onderzoek uit de weg. Eigenlijk had het Ctgb de proef op de som moeten nemen en gaan onderzoeken hoe de belasting van stuifmeel en nectar met neonicotinoiden er in de praktijk uitziet. Het is mij niet bekend of dergelijk onderzoek is uitgevoerd. Ik vermoed dat het eerder een bewering van het Ctgb is dan een op de praktijk gebaseerde analyse van neonicotinoiden in stuifmeel en nectar, maar ik kan mij vergissen. Eén ding is echter zeker: als er in de praktijk bijvoorbeeld imidacloprid of thiacloprid in stuifmeel of nectar is gevonden, heeft het Ctgb een groot probleem. Mijn onderzoek toont aan dat welke hoeveelheid dan ook op termijn een dodelijk werking op arthropoden zal hebben. Indien het Ctgb desalniettemin zou beweren dat geen sprake is van een verhoogd risico voor bijen (als er in de praktijk bijvoorbeeld imidacloprid of thiacloprid in stuifmeel of nectar is gevonden, en het Ctgb in bezit is van deze gegevens), zo heeft deze instelling de staatssecretaris bij alle vragen over de relevantie van nieuw onderzoek onjuist geinformeerd. Het Ctgb is het schuldig aan de Nederlandse belastingbetaler dergelijke gegevens bekend te maken, zo zij daarover moge beschikken. Indien het Ctgb niet beschikt over dergelijke gegevens, en het slechts om een bewering gaat, heeft deze instelling de staatssecretaris bij alle vragen over de relevantie van nieuw onderzoek met een kluitje in het riet gestuurd. Het lijkt dus op dat het Ctgb de staatssecretaris en daarmee ook de Tweede Kamer bij alle vragen over de relevantie van nieuw onderzoek of onjuist heeft geinformeerd of met een kluitje in het riet heeft gestuurd. Zoiets zou in het Verenigd Koninkrijk worden beschouwd als contempt of parliament.