Insecticides

Pesticide Leaching Leads to Groundwater Contamination

The European Plant Protection Products Registration Directive (91/414/EEC) requires that there is not an unacceptable impact on non-target organisms in the aquatic and terrestrial environment and that the annual average concentration of an active substance or relevant metabolite does not exceed 0.1 microgram per liter in any ground water. Leaching is a major process for the transport of pesticides to ground and surface water. Four factors govern the potential for groundwater contamination by pesticides passing through the soil: properties of the soil and of the pesticide, hydraulic loading (total amount of water applied to the soil) on the soil, and crop management practices. The most sensitive soil is an irrigated sandy soil with very low organic matter content. The least sensitive soil is a well-drained clayey soil with high organic matter content.

Insecticiden en de achteruitgang van de groene glazenmaker in de Reeuwijkse Plassen

Een van de kenmerkende soorten van het Zuid-Hollandse veenlandschap is de groene glazenmaker Aeshna viridis, een vrij grote libel (ongeveer zeven centimeter lang). De groene glazenmaker wordt in zijn voortbestaan bedreigd en zit in Zuid-Holland voor een groot deel in agrarisch gebied. In de provincie Zuid-Holland wordt op een tiental locaties de populaties van de groene glazenmaker vanaf 1998 jaarlijks geteld. In 1999 werden de hoogste aantallen aangetroffen. Daarna is het algemene beeld een dalende trend. In 2002 waren er veel routes die geen waarnemingen meer opleverden. De grote populatie van de groene glazenmaker in het Reeuwijkse Plassengebied (dertien plassen tussen Bodegraven en Gouda) lijkt de laatste jaren in omvang te zijn afgenomen. De Reeuwijkse plassen behoort tot de plaatsen waar de aantallen van de insectenetende grote karekiet Acrocephalus arundinaceus eveneens sterk zijn afgenomen. In het oppervlaktewater van de landbouwgronden rondom de Reeuwijkse Plassen (die bij hevige regenval water aan de plassen leveren) zijn vanaf 2004 zeer hoge concentraties van insecticiden gemeten, die een dodelijke bedreiging voor insecten vormen.

Insecticiden in oppervlaktewater bedreigen zeldzame rietvogels in de Oostvaardersplassen

De Oostvaardersplassen is een van de belangrijkste moerasgebieden in Nederland en een vooraanstaand broedgebied van zeldzame rietvogels zoals baardman Panurus biarmicus, porseleinhoen Porzana porzana, snor Locustella luscinioides, roerdomp Botaurus stellaris en lepelaar Platalea leucorodia. De visetende roerdomp en lepelaar doen het uitstekend in de Oostvaardersplassen (zie bijlage) en vertonen ook landelijk sinds 1990 een matige respectievelijk sterke toename. Veel minder rooskleurig is de situatie voor baardman en porseleinhoen, die van insecten en andere ongewervelden afhankelijk zijn en landelijk sinds 1990 een matige afname laten zien (zie bijlage). Een verband tussen deze afname en insectenschaarste als gevolg van milieuverontreiniging met insecticiden kan niet worden uitgesloten.

Les explications par les experts des pertes d’abeille en milieu agricole intensif en France : Gaucho ® comme cause comparé aux autres facteurs causaux supposés. Résumé, Christian Pacteau

Expert explanations of honeybee losses in areas of extensive agriculture in France: Gaucho® compared with other supposed causal factors
L Maxim1 and J P van der Sluijs2
1 Institut des Sciences de la Communication, CNRS UPS 3088, 27 Rue Damesme, 75013 Paris, France
2 Copernicus Institute for Sustainable Development and Innovation, Department of Science, Technology and Society, Utrecht University, Heidelberglaan 2, 3584 CS Utrecht, The Netherlands
Les débats sur la causalité sont au cœur de controverses en ce qui concerne les transformations environnementales. Le présent papier présente une nouvelle méthode d’analyse des controverses sur les causalités dans un contexte de débat social et les résultats de ces tests empiriques. L’étude de cas est la controverse concernant le rôle joué par l’insecticide Gaucho ® comparé aux autres facteurs causaux supposés, dans les pertes substantielles des abeilles (Apis mellifera L.) rapportées, s’étant produites en France entre 1994 et 2004.

La méthode fait appel à des découvertes d’experts sur la force de preuve perçue concernant chaque critère de causalité de Bradford Hill’s en ce qui concerne le lien entre chacun des huit facteurs causaux possibles identifiés dans la tentative d’expliquer chacun des cinq effets observés sur les colonies d’abeilles. Ces jugements ont été obtenus à partir des parties prenantes et des experts impliqués dans le débat, i. e., les représentants de Bayer Cropscience, du Ministère de l’Agriculture, de l’AFSSA, des apiculteurs et des scientifiques du service public.

Nous montrons que la controverse intense observée dans des discours publics confus et passionnés est beaucoup moins saillante quand les arguments variés sont structurés en utilisant les critères causaux. La contradiction entre les différents point de vue d’experts ont une triple origine : (1) le manque de définitions partagés et de quantification des effets observés dans les colonies ; (2) le manque de connaissance spécifiques sur les abeilles ; et (3) des discours associés à une absence de confiance entre les représentants des parties prenantes ayant des intérêts divergents dans l’affaire.

Milieuverontreiniging met insecticiden in Reeuwijkse Plassengebied bedreigt groene glazenmaker en grote karekiet

Het Reeuwijkse Plassengebied (dertien plassen tussen Bodegraven en Gouda) behoort tot de plaatsen waar, ook in de jaren 90, de aantallen van de grote karekiet Acrocephalus arundinaceus sterk bleven afnemen. In 1975 werden nog 90-100 territoria geconstateerd, in 1993 nog 40, in 1997 de helft en in 2000 nog maar 14 territoria. In 2004 bleeef de teller op 8 territoria staan, in 2005 op 6 territoria. De grote karekiet nestelt langs de randen van rietmoerassen en langs grote open wateren met brede waterrietzones. Het voedsel van de grote karekiet bestaat vooral uit water- en oeverinsecten zoals libellen en waterkevers. De grote populatie van de groene glazenmaker Aeshna viridis, een vrij grote libel, in het Reeuwijkse Plassengebied lijkt de laatste jaren ook sterk in omvang te zijn afgenomen. In het oppervlaktewater van de landbouwgronden rondom de Reeuwijkse Plassen (die bij hevige regenval water aan de plassen leveren) zijn vanaf 2004 zeer hoge concentraties van insecticiden (waaronder imidacloprid) gemeten, die een dodelijke bedreiging voor insecten vormen (zie bijlage).

Bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater van Deltagebied bedreigen wilde bijensoorten en strandplevier

De moshommel Bombus muscorum kwam voor 1980 verspreid over heel Nederland voor, met name in het westen van het land. In Zuid-Holland komt de moshommel nu slechts nog voor in enkele buitendijkse gebieden in de Delta. Op de Beninger Slikken en Tiengemeten zijn nog grote populaties aanwezig, maar de populatie van de moshommel op de Slikken van Flakkee is vermoedelijk klein. Op de Hompelvoet was de populatie rond 2000 groot, maar lijkt imiddels bijna verdwenen te zijn. Ook met de overige wilde bijensoorten van het eiland gaat het slecht. De Slikken van Flakkee zijn de belangrijkste broedplaats in Noordwest-Europa van de Strandplevier Charadrius alexandrinus. Het aantal broedparen van de Strandplevier op de Slikken van Flakkee is in 2008 verder gedaald (32 paren tegenover 62 paren in 2007).

De strandplevier is ook van oudsher broedvogel in 10-tallen paren in het Haringvliet met als belangrijkste broedplaats de Scheelhoek en het Quackgors bij Hellevoetsluis. Door de Deltawerken ontstonden broedplaatsen door het opspuiten van zand bij de Hellegatsdam en het droogvallen van de Ventjagersplaat.

Het gemiddelde uitvliegsucces van de strandplevier in het Deltagebied in de periode 2000-2005 bedroeg slechts 0,39 jong/paar, waardoor deze soort met uitsterven wordt bedreigd. Het voedsel van de standplevier bestaat uit ongewervelden van de bodem- en waterfauna waaronder ook insecten. Sinds 2001 zijn in het oppervlaktewater van het Deltagebied normoverschrijdingen gemeten van bestrijdingsmiddelen, die met name in de aardappelteelt worden ingezet, en die een dodelijke bedreiging voor ongewervelde dieren vormen. Ook de bodem van het Grevelingenmeer is zo dood als een dooie pier.

Het paapje komt door het gebruik van pesticiden nauwelijks meer voor in het boerenland

In 1960 omvattende de Nederlandse populatie van het paapje Saxicola rubetra 2.500-4000 paren. De huidige aantallen liggen ruim 80% lager. Ook vanaf 1990 is er een significante afname. Voor het paapje is een ruim en gevarieerd insectenaanbod cruciaal. Deze vogelsoort is verdwenen uit het agrarische cultuurland en de duinen. Uit recent onderzoek van Wageningen Universiteit en acht andere Europese universiteiten is gebleken dat het gebruik van pesticiden, zoals in de intensieve akkerbouw, een negatief effect heeft op de biodiversiteit van wilde planten, loopkevers en broedvogels. Ook voor een aantal afzonderlijke broedvogelsoorten waaronder het paapje bleken insecticiden en fungiciden de doorslaggevende factoren te zijn. Het voorkomen van het paapje is nu geconcentreerd in hoogvenen, vochtige heidevelden en natte graslanden in het noordoosten van het land (Drenthe, Oost-Groningen, Zuidoost-Friesland). In het Bargerveen nam het aantal territoria af van van 11 tot 18 in de periode 2000 tot 2003 naar 6 in 2009; in het Drents-Friese Wold nam het aantal territoria af van 9 tot 21 in de periode 2000 tot 2003 naar 9 in 2009.

Frank Berendse (Wageningen Universiteit) in de Tweede Kamer: De akkervogels verdwijnen door het gebruik van bestrijdingsmiddelen

Uit recent onderzoek van Wageningen Universiteit en andere Europese universiteiten is gebleken dat pesticiden in de intensieve akkerbouw een negatief effect hebben op de biodiversiteit van wilde planten, kevers en broedvogels (zie bijlage). ‘Het gebruik van insecticiden en fungiciden blijkt consistent een groot negatief effect te hebben op de biodiversiteit. Die uitkomsten zijn zeer robuust’, stelt Frank Berendse,hoogleraar Natuurbeheer en plantenecologie in Wageningen. Een verdubbeling van de agrarische productie, van 4 naar 8 ton per hectare, leidt gemiddeld tot een halvering van het aantal wilde plantensoorten en het verlies van een derde van het aantal soorten loopkevers en broedvogels. Op 3 november 2010 deed Prof. Frank Berendse verslag van de resultaten van het onderzoek tijdens een rondetafelgesprek van de Vaste commissie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (zie bijlage). De gevolgen voor de Nederlandse akkervogels zijn catastrofaal. De grauwe gors en de ortolaan zijn inmiddels verdwenen en het paapje komt als akkervogel niet meer voor. Korhoenders en kwartelkoningen zijn ook zo goed als uitgestorven. De geelgors is verdwenen uit het westen en noorden van het land. Andere tot voor kort wijd verspreide akkervogels (patrijs, veldleeuwerik en kievit) verliezen in razend tempo terrein. De cijfers uit Vlaanderen zijn ook weinig hoopgevend: traditionele akkervogels zoals Patrijs, Veldleeuwerik, Grauwe Gors, Geelgors en Ringmus vertonen een afname van -50 tot zelfs -95 % op 30 jaar tijd. Ook in Luxemburg zijn akkervogels uitgestorven (korhoen, grauwe gors) of worden met uitsterven bedreigd (paapje, kievit, kwartelkoning).

Insektizide sind sein Feind

In Baden-Württemberg ist der Kuckuck Cuculus canorus flächendeckend vertreten, nur in den Schwarzwaldhochlagen fehlt er. In Baden-Württemberg leben 8000 bis 10 000 Brutpaare. Seit 1980 hat der Bestand aber um mehr als die Hälfte abgenommen. Und das nicht nur bei uns, fast aus ganz Europa werden rückläufige Bestandszahlen gemeldet. Der Kuckuck ist ein Insektenfresser. Er lebt von Schmetterlingsraupen, Heuschrecken und Käfern. Der Kuckuck ist gefährdet, wenn durch den Einsatz von Insektiziden und Herbiziden das Angebot an Insekten zurückgeht.