Staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken heeft het Actieprogramma Bijengezondheid in ontvangst genomen

Het programma moet de gezondheid van bijen bevorderen en de oorzaken van bijensterfte aanpakken. Zo komt er onder meer een onderzoeksprogramma met als doel de bijengezondheid in Nederland te meten, een 'groene lijst' van nu al beschikbare gewasbeschermingsmiddelen en -maatregelen die het minste risico’s voor bijen vormen. Daarbij moet een 'bijenmakelaar' als nieuwe spil verdere kennisoverdracht en professionalisering binnen de imkerij bevorderen. Ook komen er meer functionele bloem- en akkerranden. Op initiatief van staatssecretaris Dijksma zijn vertegenwoordigers van 25 organisaties het afgelopen halfjaar met elkaar in gesprek gegaan om te komen tot een gezamenlijk Actieprogramma Bijengezondheid. In het actieprogramma zijn punten opgenomen over gewasbeschermingsmiddelen, het gebrek aan voedselaanbod en een bijenmakelaar die zorgt voor meer kennisoverdracht tussen partijen die veel met bijen te maken hebben. Op 11 november 2013 heeft Felix Rottenberg voorstellen voor zo’n actieprogramma namens deze organisaties aan de staatssecretaris aangeboden. In een reactie schrijft de toxicoloog Henk Tennekes dat er sinds 2003 een onaanvaardbare milieuverontreiniging met neonicotinoiden heeft plaats gevonden en van overheidswege onvoldoende maatregelen zijn genomen deze wantoestand effectief te bestrijden. Ook in het Actieprogramma Bijengezondheid zijn geen dwingende maatregelen geformuleerd. Voor Tennekes is dit het zoveelste bewijs dat het Hollandse poldermodel totaal ongeschikt is voor beleidsvorming, omdat soms maatregelen onontkoombaar zijn, die de belangen van sommige aan het beraad deelnemende partijen ernstige schade toebrengt.

Dijksma: "Bijen zijn onmisbaar in onze natuur en biodiversiteit, voor de bestuiving van onze gewassen en voor de voedselproductie. Al langer zijn er zorgen over bijensterfte. Het is pure winst dat partijen met tegengestelde belangen nu samen om de tafel zitten en gezondheid van bijen voorop stellen. En dat die samenwerking wordt voortgezet in het zogeheten Bijenberaad."

Dijksma zal de voorstellen voor het Actieprogramma Bijengezondheid binnenkort naar de Tweede Kamer sturen. De voorstellen komen voort uit 4 werkgroepen die zich hebben bezig gehouden met gewasbeschermingsmiddelen, ziekten en plagen van bijen, (gebrek aan) voedselaanbod en biodiversiteit en de imkerpraktijk.

Bron: Rijksoverheid, 11-11-13
http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/11/11/samen-werken-aan-bijengez…

Henk Tennekes

ma, 11/11/2013 - 20:25

In november 2010 publiceerde de Nederlandse toxicoloog Henk Tennekes zijn boek “The Systemic Insecticides: A Disaster in the Making”. Daarin beschrijft hij dat de toxicologische eigenschappen van een nieuwe generatie insecticiden, de zogenaamde neonicotinoiden, precies hetzelfde zijn als die van kankerverwekkende stoffen (waarvoor zeer stringente risico-beperkende maatregelen van toepassing zijn), dat deze stoffen maar langzaam afbreekbaar zijn, het oppervlaktewater verontreinigen en zich door het milieu verspreiden, waardoor alle ongewervelde dieren worden bedreigd en daarmee ook alle soorten die van ongewervelde dieren afhankelijk zijn, zoals vissen, vogels, vleermuizen, egels, amfibieën, en reptielen, en ook vele primaten. In het kort, de neonicotinoiden veroorzaken een breuk in de voedselketen. Henk Tennekes heeft met zijn publicaties over de neonicotinoiden alles op het spel gezet, zijn boodschap nationaal en internationaal uitgedragen, en grote persoonlijke offers op de koop toe genomen. Hij constateert dat er sinds 2003 een onaanvaardbare milieuverontreiniging met neonicotinoiden heeft plaats gevonden en van overheidswege onvoldoende maatregelen zijn genomen deze wantoestand effectief te bestrijden. Ook in het Actieprogramma Bijengezondheid zijn geen dwingende maatregelen geformuleerd. Voor Tennekes is dit het zoveelste bewijs dat het Hollandse poldermodel totaal ongeschikt is voor doortastende beleidsvorming, omdat soms maatregelen onontkoombaar zijn, die de belangen van sommige aan het beraad deelnemende partijen ernstige schade toebrengt.

Henk Tennekes

di, 12/11/2013 - 19:03

Op initiatief van staatssecretaris Sharon Dijksma zijn vertegenwoordigers van 25 organisaties het afgelopen halfjaar met elkaar in gesprek gegaan om te komen tot een gezamenlijk Actieprogramma Bijengezondheid. Op 11 november 2013 heeft Felix Rottenberg voorstellen voor zo’n actieprogramma namens deze organisaties aan de staatssecretaris aangeboden.
In realiteit is er echter geen enkele sprake van consensus is over het beleid t.a.v. de neonicotinoide insecticiden, die door vele wetenschappers wordt gezien als een primaire oorzaak van de sedert een aantal jaren sterk verhoogde wintersterfte van bijenvolken. Het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) heeft onlangs een nieuwe aanpak van de risicobeoordeling van bestrijdingsmiddelen voor bijen aanbevolen, maar de producenten van de neonicotinoiden (Bayer CropScience en Syngenta) waren niet bereid op basis van deze aanbevelingen tot objectieve beoordelingscriteria voor de toelaatbaarheid van bestrijdingsmiddelen te komen. Ze blijven vasthouden aan de visie dat de neonicotinoiden bij gebruik volgens voorschrift veilig zijn. Deze impasse in het beleid t.a.v. de neonicotinoiden wordt in het Actieprogramma Bijengezondheid niet of nauwelijks beschreven. Naar het oordeel van de toxicoloog Henk Tennekes blijven daarmee de zeer ernstige problemen met de neonicotinoiden onopgelost. Reden voor Tennekes uit het overleg te stappen.
De traditionele benadering van giftigheid is het testen in model organismen van dosis (concentratie) - effect verhoudingen bij een willekeurig vastgelegde blootstellingsduur, waarvan wordt verondersteld dat daarmee de 'acute' of 'chronische' blootstelling wordt nagebootst. Deze benadering meet het aandeel van alle blootgestelde individuen waarbij effecten worden waargenomen. Aan de hand van dergelijke benaderingen wordt een niveau van blootstelling bepaald waarbij geen nadelige effecten meer worden waargenomen. Met behulp van een veiligheidsfactor, die kan varieren van 10 tot 100, wordt dan een ‘veilig’ niveau van blootstelling berekend voor het model organisme.
Er kleven volgens Tennekes fundamentele bezwaren aan deze aanpak:
1. De dosis (concentratie) - effect gegevens kunnen niet worden gerelateerd aan de zeer uiteenlopende blootstellingssituaties van mens en dier aan de vele potentieel giftige stoffen, en
2. Het daadwerkelijke risico kan schromelijk worden onderschat wanneer de giftigheid van de stof door de blootstellingsduur wordt versterkt. Een voorbeeld daarvan is de giftigheid van neonicotinoide insecticiden voor arthropoden (geleedpotigen). De dosis-werkingsrelatie wordt door de volgende vergelijking, die bekend staat als de Druckrey-Küpfmüller vergelijking, beschreven :
d. t ˄n = constant (1)
waarbij d= dosis (concentratie), t = gemiddelde tijd tot het optreden van het effect, en n ≥ 1 (een exponent van t waarmee de versterkende werking van de tijd tot uitdrukking wordt gebracht). Kenmerkend voor deze dosis-werkingsrelatie is dat de voor een effect benodigde hoeveelheid stof sterk afneemt naarmate de blootstellingsduur toeneemt
De Druckrey-Küpfmüller vergelijking werd voor het eerst door Druckrey en medewerkers beschreven voor genotoxische carcinogenen . Henk Tennekes ontdekte enkele jaren geleden met gegevens van Francisco Sánchez-Bayo dat de Druckrey-Küpfmüller vergelijking ook de toxiciteit van de neonicotinoide insecticiden voor geleedpotigen beschrijft . Volgens Tennekes is er sprake van een schromelijke onderschatting van het risico van chronische blootstelling van honingbijen aan neonicotinoide insecticiden. In de literatuurstudie van Tjeerd Blacquiere et al. (Blacquière, T., Smagghe, G., van Gestel, C., Mommaerts, V., 2012. Neonicotinoids in bees: a review on concentrations, side-effects and risk assessment. Ecotoxicology 21, 973–992), die ook aan de Tweede Kamer is aangeboden, wordt vastgesteld dat de NOEL (no-observable-effect-level) voor imidacloprid bij 20 ppb ligt, maar in werkelijkheid is het zo dat zelfs een 100-voudig geringere concentratie (0, 2 ppb) nog sterfte binnen de levensverwachting van honingbijen veroorzaakt. De risico's zijn dus schromelijk onderschat, en dat is volgens HenK Tennekes de primaire oorzaak van de verhoogde bijenvolksterfte.
In de meest recente guidance van het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) wordt uitdrukkelijk gevraagd om chronische toxiciteitsproeven met bestrijdingsmiddelen in honingbijen , waardoor een uitbreiding van de huidige orale en contact acute toxiciteitsgegevens na blootstellingen van 24 en 48 uur (EPPO richtlijnen 170 en OESO 213 en 214) zal plaatsvinden. Daarbij wordt een variant van het traditionele test protocol gebruikt, waarbij de dosis (concentratie) wordt gekoppeld aan de tijd tot een bepaald effect (TTE).
Gewenst voor TTE benaderingen is informatie over de blootstellingsconcentraties en blootstellingsduur die nodig is om bijen te doden (t50). Daarvoor moet de mortaliteit worden vastgesteld op vastgelegde tijdstippen (bijvoorbeeld na 1, 2, 3, 7 en 14 dagen blootstelling) bij blootstelling aan minstens 5 concentraties van iedere teststof. Deze TTE benadering meet de effecten bij alle individuen (en niet slechts de mortaliteit bij een bepaald percentage bijen na een willekeurig vastgestelde blootstellingsduur). De TTE benadering levert informatie over dosis (concentratie) en de blootstellingstijden die nodig zijn voor een giftige werking op de geteste organismen. Op die manier kunnen extrapolaties en voorspellingen worden gemaakt over de giftige gevolgen van iedere combinatie van dosis (concentratie) en blootstellingstijd.
Het voorstel van Henk Tennekes was op deze manier de dosis-werkingsrelaties in honingbijen van de volgende stoffen te onderzoeken: Imidacloprid, Clothianidine, Thiacloprid, Thiamethoxam, Acetamiprid, Nitenpyram, Dinetofuran, Fipronil en Sulfoxaflor. Met de dosis-werkingsrelaties kan dan aan de hand van de te verwachten besmetting van stuifmeel en nectar worden geschat of de stoffen onder praktijk omstandigheden een risico voor bijen vormen. De producenten van de neonicotinoiden waren echter niet bereid een dergelijk onderzoeksprogramma te ondersteunen.