Nederlandse boerenlandvogelindicator is sinds 1990 met 30% gedaald

De kenmerkende broedvogels van het agrarische gebied gaan in Nederland achteruit. Sinds 1990 is de 'boerenlandvogel indicator' met ongeveer 30% gedaald. Sinds 1960 is de achteruitgang zelfs meer dan 50%. In de plaats van grote aantallen en een grote diversiteit aan boerenlandvogels zijn het tegenwoordig grote groepen ganzen die het vogelbeeld in het agrarisch gebied bepalen.

De boerenlandvogelindicator is de nationale variant van de 'Farmland Bird Indicator' van de Europese Unie. Voor de Nederlandse versie van deze indicator zijn 27 soorten gekozen die in Nederland voorkomen; 20 daarvan zijn in aantal achteruitgegaan, 5 zijn toegenomen en 2 zijn gelijk gebleven. Sommige van de soorten die achteruit zijn gegaan, zoals de grauwe gors (Emberiza calandra. Synoniem: Miliaria calandra) en kemphaan (Calidris pugnax), waren ook in 1990 al zeldzaam. Maar ook veel algemenere soorten als grutto (Limosa limosa), kievit (Vanellus vanellus) en scholekster (Haematopus ostralegus) verliezen flink terrein.

De achteruitgang van de boerenlandvogels komt vooral door het intensieve gebruik en beheer van bouw- en grasland. Veranderingen in gewaskeuze, bestrijdingsmiddelengebruik, mechanisering en schaalvergroting van de landbouw hebben geleid tot veranderingen in de voedselsituatie, nestgelegenheid en kuikenoverleving en tot het verdwijnen van kleine landschapselementen als houtwallen en overhoekjes. Ook is broedgebied verloren gegaan door uitbreiding van steden en infrastructuur en door toename van wegverkeer.

Bron: Compendium voor de Leefomgeving, 21/09/18
https://www.groeneruimte.nl/nieuws/artikel.html?id=206056