Akkervogels

The relationship between yellowhammer breeding performance, arthropod abundance and insecticide applications on arable farmland

We studied nesting yellowhammers Emberiza citrinella on a lowland arable farm in North Yorkshire between 2001 and 2003, to examine the effects of food abundance on breeding success and the effects of insecticide on food abundance.

Arthropod abundances around individual nests were sampled and the timing and location of insecticide applications were recorded. Nestling condition and mass on day 6 after hatching were positively correlated with the abundance of arthropods important in the diet of nestling yellowhammers. Greater mean body mass and condition corresponded with a lower incidence of brood reduction. The abundance of arthropods important in the diet of nestling yellowhammers increased between mid-May and the end of July. However, arthropod samples collected within 20 days of an insecticide application did not show this seasonal increase in abundance and were depressed at levels likely to affect yellowhammer breeding performance adversely.

De kievit kan zich sinds 1990 niet in stand houden op akkers en weilanden in Nederland

De kievit Vanellus vanellus is een bekende weidevogel en komt vrijwel overal in ons land voor maar getalsmatig met een zwaar accent op de door open graslanden gedomineerde delen van West- en Noord-Nederland en het Rivierengebied. In de nazomer zoekt de kievit ook wel de kwelders en schorren in het intergetijdengebied op. De soort foerageert in agrarisch gebied zowel op graslanden als op akkers. De kievit eet bodemfauna, vooral ongewervelden die van het bodemoppervlak of uit de bovenste bodemlagen worden geprikt, zoals wormen en insecten. De kievit was één van de weinige soorten die zich tot voor kort goed in stand kon houden op akkers en weilanden in Nederland. De broedpopulatie, die in 1998-2000 op 200.000 - 300.000 paar werd geschat, vertoont volgens SOVON echter sinds 1990 een significante afname van <5% per jaar. Volgens de Vogelbescherming is het huidige broedbestand ten opzichte van 1980 met 40% afgenomen. In Luxemburg dreigt de kievit al uit te sterven. De kievit staat als ernstig bedreigd op de rode lijst van Duitsland. De soort gaat sinds de jaren 1990 vrijwel overal in Europa achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Breeding season food limitation drives population decline of the Little Owl Athene noctua in Denmark

Many farmland bird species have declined markedly in Europe in recent decades because of changes in agricultural practice. The specific causes vary and are poorly known for many species. The Little Owl, which feeds extensively on large invertebrates and is strongly associated with the agricultural landscape, has declined over most of northwestern Europe, including Denmark. We investigated the likely reasons for the population decline in Denmark by identifying patterns of local extinction (scale, 5 × 5 km2) and estimating demographic parameters affecting local survival, focusing on changes over time and their relationship to habitat characteristics.

Cuckoos in Britain declined by 65 per cent between 1984 and 2009

The cuckoo Cuculus canorus is tumbling in numbers in the UK. The latest, unpublished BTO research shows that cuckoos in Britain declined by 65 per cent between 1984 and 2009. The birds may be vanishing because of problems in the UK, such as the disappearance of the moth caterpillars which are their principal food. But it is equally possible that they are running into trouble on their wintering grounds in Africa, or on the various "staging posts" they use on their 3,000-mile migratory journeys.

Het paapje is grotendeels verdwenen uit de Benelux

Paapjes Saxicola rubetra waren lange tijd gewone broedvogels van het agrarische landschap. Vooral de hooilanden en blauwgraslanden voldeden perfect aan de biotoopeisen. Daarnaast kwam de soort voor op duingraslanden en heidevelden. Rondom 1960 waren er mogelijk nog drie tot vierduizend broedparen. Rond 1975 waren hiervan nog 1250-1750 en anno 1990 circa 700-1100 paar over. Volgens SOVON was er vanaf 1990 een significante afname van <5% per jaar en wordt het huidige bestand geschat op 250 - 400 paar. Inmiddels is de soort in voorheen goed bezette streken als het rivierengebied, Noord-Brabant, Texel en Limburg uitgesproken schaars geworden. Tegenwoordig is het broedgebied grotendeels beperkt tot de provincie Drenthe.

De ortolaan is praktisch uitgestorven in Nederland en Vlaanderen

Rond 1900 was de ortolaan Emberiza hortulana ten oosten van de lijn Oost-Groningen/Hilversum/Zeeuws-Vlaanderen een plaatselijk vrij algemene broedvogel. Rond 1950 bedroeg de Nederlandse populatie tenminste enkele honderden paren. Midden jaren zeventig was het bestand geslonken tot zo'n 125 paar, die bijna geheel beperkt waren tot Noord-Brabant, de Achterhoek en Noord-Limburg. Ook nadien heeft de teloorgang van de ortolaan zich onverminderd doorgezet; Brabant en de Achterhoek werden verlaten en de Limburgse bolwerken rond Grubbenvorst en Blerick liepen vrijwel leeg. De totale broedpopulatie bedroeg 32 paar in 1990, 18 paar in 1992 en hooguit enkele paren in 1994. Sinds 1998 hebben hooguit 2 ortolanen in Nederland gebroed. Het is vrijwel zeker dat de ortolaan inmiddels uit Nederland en Vlaanderen is verdwenen. De soort staat op de Duitse rode lijst als bedreigd. Ook elders in Europa verliest de ortolaan op grote schaal terrein (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De grauwe gors zal binnen een paar decennia uit de Benelux verdwijnen

De grauwe gors (Miliaria calandra, synoniem: Emberiza calandra) was vermoedelijk lange tijd een plaatselijk gewone vogel van akker- en graslanden, vooral in het oosten en zuiden des lands. Midden jaren zeventig bleek de Nederlandse populatie nog maar 1100-1250 paar te bedragen. Groningen, het rivierengebied, Zeeuws-Vlaanderen en Limburg waren toen nog bolwerken voor de soort. Sindsdien is de stand van de grauwe gors steeds verder gekelderd; van 450-700 paar in 1980 en 250-375 paar in 1985 tot 50-75 paar in 1992. Vanaf 2008 werd geen enkel succesvol broedgeval van de Grauwe Gors meer gemeld. De laatste bolwerken waren Limburg en de uiterwaarden van de Waal. In Vlaanderen is de soort ook hard achteruit gegaan. In 1973-'77 waren er nog enkele duizenden, in 2005 zakte het bestand in Vlaanderen onder de 150 paar. In Luxemburg is de soort in 2001 uitgestorven. De soort staat op de Duitse rode lijst als bedreigd. In Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië ging de soort in de jaren 1990 hard achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De veldleeuwerik - in 1970 de meest verspreid voorkomende vogel in Nederland - staat op de rode lijst in de Benelux

In de jaren 1970 was de veldleeuwerik Alauda arvensis de meest verspreid voorkomende vogel in Nederland. Veldleeuweriken waren te vinden in open velden, weiden, veengebieden, akkers, en ’s winters vaak op woeste grond, geploegde akkers, en stoppelvelden. Het aantal broedparen in Nederland is dramatisch achteruit gegaan van 700.000 in de jaren 1970 naar slechts 38.000 paar in 2010. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 met 90% afgenomen. De kans om op een zomerse dag de uitbundig klinkende zang van een veldleeuwerik te horen is zo goed als nul geworden en de vogel staat sinds 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst, als kwetsbaar op de Vlaamse rode lijst, en als bedreigd op de Duitse en Luxemburgse rode lijst. De soort ging in de jaren 1990 vrijwel overal in Noord-West-Europa en Zuid-Oost-Europa sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Stabiele broedpopulaties werden alleen in Centraal en Oost-Europa gezien.

De veldleeuwerik eet insecten en zaden en zoekt voedsel op de grond. Van alle boerenlandvogels heeft de veldleeuwerik de hardste klappen gekregen. Insecticiden en herbiciden hebben hun werk gedaan in agrarisch cultuurland. Er zijn nu minder bloemen, kruiden en insecten.

Grauwe vliegenvangers gaan achteruit sinds 1990

Grauwe vliegenvangers Muscicapa striata broeden in gevarieerde loofbossen, dorpen met oude bomen en kleinschalig agrarisch landschap. Vanaf één of meerdere vaste uitkijkposten maken ze korte snelle vluchten achter vliegende insecten aan, die vaak in de lucht gevangen worden of van bladeren worden afgepikt. Grauwe vliegenvangers maken daarbij geen gebruik van een verstopplaats, maar zitten heel stil tot een geschikte maaltijd langs komt vliegen. De soort staat as gevoelig op de Nederlandse rode lijst omdat de grauwe vliegenvanger sinds 1980 (en mogelijk al eerder) geleidelijk afneemt. Volgens SOVON is er een afname van <5% per jaar sinds 1990. Het totale aantal broedparen wordt nu geschat op 20.000 tot 30.000 paren. Ook in België, Frankrijk, Engeland en Noorwegen is de soort in de periode 1990-2000 achteruit gegaan (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De ransuil maakt moeilijke tijden door

In open gebieden met voldoende landschapselementen als bosjes, houtwallen en dichte hagen vind de ransuil Asio otus zijn voedsel, dat hoofdzakelijk uit (veld)muizen bestaat. In tijden van muizenschaarste schakelen veel ransuilen over op het eten van kleine vogels. De ransuil jaagt in gebieden met lage vegetatie, zoals moerassen, weilanden, akkers. Duidelijk is dat deze uilensoort moeilijke tijden doormaakt; de aantallen zijn lager dan circa dertig jaar geleden. Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 met meer dan 5% per jaar. Er broedden in 2007 nog ongeveer 5500 paar in Nederland. Deze uil is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. Ook in Engeland, Duitsland en Zwitserland is de broedpopulatie in de periode 1990-2000 afgenomen (gegevens Birdlife International, zie bijlage).