Kustvogels

Dramatischer Rückgang bei Eiderenten in der Ostsee

Die Eiderenten (Somateria mollissima) sind in Dänemark im Ostseebereich mit mehreren Tausend Brutpaaren heimisch. Ein deutlich kleinerer Bestand ist im Bereich des Wattenmeeres vorhanden. Die Eiderenten gehören zu den Tauchenten, die über 20 Meter tief nach Muscheln und Schnecken tauchen. Besonders in der kälteren Jahreszeit kommen traditionell Hunderttausende Eiderenten in die dänischen Küstengewässer, wo sie genügend Nahrung finden. Sie mausern auch im Nord- und Ostseeraum. Doch die Bestandszahlen sind im Ostseeraum in den vergangenen Jahren dramatisch eingebrochen. In Schweden wurden in den 1990er Jahren noch 300.000 Brutpaare gezählt, aktuell sind es nur noch 160.000. Auch in Finnland gab es einen dramatischen Rückgang von 160.000 vor der Jahrtausendwende auf jetzt nur noch 80.000.

Oystercatchers down at Scotland’s important estuaries

The latest counts collected by Wetland Bird Survey (WeBS) volunteers reveal the continuation of a sharp drop in the number of Oystercatchers wintering in Scotland. Having steadily increased during the 1980s and 1990s, numbers of Oystercatchers wintering in Scotland have declined at an even more rapid rate in the last ten years. The declines in Oystercatcher numbers include the most important sites in Scotland, such as the Solway Estuary, where the peak count of just over 21,000 birds in 2010/11 was the lowest for 25 years. Oystercatcher (Haematopus ostralegus) and Ringed Plover (Charadrius hiaticula) are now at an all-time low across the UK as a whole having declined by 25% in the last 25 years.

Snipe populations tumbled by 40% compared with spring 2010

Four UK wading bird species saw numbers fall to new lows last year, a survey has revealed. Lapwings, oystercatchers, snipe and curlew are all at their lowest numbers since the British Breeding Bird Survey of more than 100 bird species started in the early 1990s, the results for 2011 have shown. All four species suffered sharp drops in numbers compared with spring 2010, with populations tumbling by 40% for snipe (Gallinago gallinago) and by almost a fifth for oystercatchers (Haematopus ostralegus) (19%) and lapwings (Vanellus vanellus) (18%). Curlew (Numenius arquata) numbers declined by 13% between 2010 and 2011.

British countryside birds take a tumble

The latest figures from the Breeding Bird Survey (BBS) show that four breeding wading birds have reached their lowest levels since the survey started in the early 1990s. Volunteer birdwatchers reported particularly low numbers of lapwing, oystercatcher, snipe and curlew during the spring of 2011. These birds breed on wet grassland and upland habitats across the UK, where they rely on earthworms and other invertebrates for food. All four species saw sharp declines between 2010 and 2011, of 19 per cent for oystercatcher Haematopus ostralegus, 18 per cent for lapwing Vanellus vanellus, 40 per cent for snipe Gallinago gallinago and 13 per cent for curlew Numenius arquata. The BBS produces annual population trends for over one hundred widespread bird species. Ten species have declined by more than 50 per cent since the start of the survey in 1994, including turtle dove, which has declined by a staggering 80 per cent. Since the start of the survey Britain has lost more than half of the following ten species: Turtle Dove Streptopelia turtur -80%; Willow Tit Parus montanus -79%; Wood Warbler Phylloscopus sibilatrix -65%; Whinchat Saxicola rubetra -57%; Grey Partridge Perdix perdix -55%; Nightingale Luscinia megarhynchos -52%; Yellow Wagtail Motacilla flava -50%; Pied Flycatcher Ficedula hypoleuca -50%; Spotted Flycatcher Muscicapa striata -50%; Starling Sturnus vulgaris -50%.

NABU warnt vor dramatischen Rückgängen bei vielen Vogelarten im deutschen Wattenmeer

Das Wattenmeer ist von herausragender Bedeutung für Millionen von Vögeln, die es als Zugvögel passieren oder als Brutvögel zur Aufzucht ihres Nachwuchses nutzen. Es ist eines der größten Feuchtgebiete der Erde und wird geprägt von ausgedehnten, im Rhythmus der Gezeiten trocken fallenden Wattflächen sowie angrenzenden Stränden, Dünen und Salzwiesen. Als eines der letzten großräumig naturnahen Ökosysteme Europas wurde es 2009 in großen Teilen von der UNESCO zum Weltnaturerbe ernannt. Seit Mitte der 1980er Jahre haben die Küsten-Bundesländer die überwiegenden Teile des deutschen Wattenmeeres zu Nationalparken erklärt, der höchsten deutschen Schutzkategorie. Der NABU warnt in einem Bericht vor dramatischen Rückgängen bei vielen Vogelarten im deutschen Wattenmeer. 19 von 33 im NABU-Bericht untersuchte Zugvogelarten haben in den letzten 20 Jahren in ihren Beständen abgenommen. Besonders betroffen sind neben seltenen Arten wie dem Seeregenpfeifer Charadrius alexandrinus auch Charakterarten wie Austernfischer Haematopus ostralegus, Knutt Calidris canutus und Brandgans Tadorna tadorna. Die Rückgänge dieser Arten liegen bei 30 bis 50 Prozent.

De grutto is hard op weg uit Nederland te verdwijnen

De grutto Limosa limosa gaat nog steeds met gemiddeld vijf procent per jaar achteruit in Nederland. Vogelbescherming maakt zich grote zorgen over deze voortdurende achteruitgang omdat Nederland voor deze soort een sleutelrol vervult in Europa. Dankzij tellingen weten we nu dat in 2011 maar de helft van het benodigde aantal jongen vliegvlug is geworden. In 2011 is voor het eerst het totaal aantal jonge grutto's in Nederland geschat. Deze kwam uit op 6.500, terwijl er, uitgaande van een populatie van 44.000 paren, circa 13.000 jongen nodig waren om verdere achteruitgang te voorkomen.

Toxikologe Dr. Henk Tennekes: Neonikotinoide sind die apokalyptischen Reiter. Weil sie die Nahrungskette am Anfang brechen

Henk Tennekes blickte kürzlich auf die eindrücklichen Vogelmengen im niederländischen Wattenmeer. Als er durch die Kartoffelfelder Groningens nach Hause fuhr, erschrak er: „Die Gefahr ist groß, dass all die Vögel, die ich gesehen hatte, verschwinden, weil in den Kartoffelfeldern Neonikotinoide eingesetzt werden.“ Wie könnte man die Neonikotinoide charakterisieren? Ein Kollege nannte sie die apokalyptischen Reiter. Weil sie die Nahrungskette am Anfang brechen. Wenn die Insekten verschwinden, bricht das Ökosystem zusammen. Wir sind aus meiner Sicht auf dem besten Wege, dies herbei zu führen.“

Het broedbestand van de grote mantelmeeuw in Nederland groeit gestaag sinds 1993

Sinds 1993 broedt de grote mantelmeeuw (Larus marinus) ook in Nederland. Volgens SOVON is er sinds 1993 sprake van een significante toename van >5% per jaar. Het aantal broedvogels in Nederland werd door SOVON in 2005-2008 geschat op 14 - 40 paar. Grote mantelmeeuwen beroven heel vaak andere zeevogels van hun prooi, maar zij volgen ook bultruggen, haringhaaien en blauwvintonijnen om te profiteren van de vissen die deze dieren opjagen naar het zeeoppervlak. Grote mantelmeeuwen zijn vooral berucht als predator in zeevogelkolonies waar zij eieren en kuikens opvreten van papegaaiduikers, zeekoeten, zilvermeeuwen, kokmeeuwen, visdieven, Noordse pijlstormvogels en kuifduikers. Zij kunnen ook volwassen papegaaiduikers, sterns, zangvogels op trek en kleine eenden aanvallen, verdrinken en in hun geheel naar binnen werken.

In Nederland is de brilduiker een uiterst schaarse broedvogel

De brilduiker (Bucephala clangula) broedt in opgaand bos dichtbij meren, plassen of rivieren en nestelt in boomholten, ook in nestkasten. Sinds 1985 broedt de brilduiker in Nederland. Langs de IJssel tussen Zutphen en Zwolle hebben zich sindsdien 15-20 broedparen gevestigd. Het aantal broedvogels in Nederland werd in 2005-2008 door SOVON geschat op 1 - 5 paar. De Brilduiker verblijft buiten de broedtijd op zowel zoete als zoute wateren. Vooral in het Delta- en IJsselmeergebied komen 's winters grote concentraties voor. Daarnaast zijn het rivierengebied, de westelijke Waddenzee en verschillende wateren in West- en Noord-Nederland van belang. Het voedsel bestaat voornamelijk uit dierlijk materiaal (o.a. schelpdieren, kreeftachtigen, insecten en kleine vis) dat al duikend tot op enkele meters diepte wordt gevangen.

De middelste zaagbek neemt sinds eind jaren 1990 in aantal toe

De middelste zaagbek (Mergus serrator) is in Nederland een uiterst schaarse broedvogel. Tussen 1900 en 1950 waren drie broedgevallen bekend. Tussen 1950 en 1977 werden wat meer broedgevallen waargenomen, vooral op de Waddeneilanden. De vogel werd in 1977 broedend aangetroffen in het Deltagebied (Zeeland) en tussen die datum en 1997 liep het aantal waargenomen broedvogels (vaak vrouwtjes met jongen) op tot boven de dertig. Volgens SOVON is in 2007 het aantal broedparen 35 tot 45. De middelste zaagbek verblijft vooral in estuaria en is voornamelijk viseter. Hij bejaagt en bemachtigd zijn vis onder water. De soort heeft circa 300 gr vis per dag nodig. Het bestaat vooral uit soorten zoals spiering, maar incidenteel ook uit paling. Daarnaast eet de middelste zaagbek ook (water)insecten, kreeftachtigen, wormen en zoetwatermollusken.