Akkervogels

De Grauwe Gors is ook in Vlaanderen ten dode opgeschreven

Anno 2012 is de Grauwe gors (Miliaria calandra, Synoniem: Emberiza calandra) een zeldzame broedvogel geworden in Vlaanderen. Een schatting hield het in 2008 op amper 125-150 broedparen in Vlaams-Brabant en 100-125 koppels in Limburg. Elders in Vlaanderen wordt nog af en toe een zingend mannetje aangetroffen, maar de soort is er quasi uitgestorven. De afgelopen tien jaar is het aantal Grauwe gorzen met maar liefst 70% afgenomen. In Riemst, een voormalig bolwerk, viel het aantal broedparen zo maar even terug van 68 naar 15 broedparen. Daarmee kent deze zangvogel de sterkste terugval van alle Vlaamse broedvogels. Ook in Wallonië meldt men een sterke achteruitgang. De ortolaan Emberiza hortulana en de grauwe gors Miliaria calandra zijn al jaren verdwenen uit de landbouwgebieden in Nederland. Van de ortolaan is sinds 2005 al niets meer vernomen en vanaf 2008 is geen enkel succesvol broedgeval van de grauwe gors meer gemeld.

De braaklegging van akkergronden in Oost-Groningen heeft de grauwe kiekendief van de ondergang gered

In de eerste helft van de twintigste eeuw broedde de Grauwe Kiekendief (Circus pygargus) in grote delen van Nederland in uiteenlopende biotopen als vochtige duinen, moerassen, hoogveen en heidevelden, en ook in gebieden met antropogene invloeden, met name braakliggende ingepolderde gebieden, graanculturen en jonge bosaanplant. De vogel jaagt door vaste routes af te vliegen, prooi vangend in plotselinge stootduik en voedt zich voornamelijk met kleine, op de grond levende dieren, zoals zangvogels, knaagdieren, hagedissen en insecten. De grauwe kiekendief is in de loop van de vorige eeuw gestaag in aantal afgenomen; van 500-1000 paar rond 1900, 250 paar in 1950 en 50 paar in 1980 tot minder dan tien paar in 1990. De grootschalige braaklegging van akkergronden in Oost-Groningen leidde onverwacht tot een - mogelijk slechts tijdelijke - opleving van de soort; hier broeden de laatste jaren 10 tot 20 paren. SOVON schat het huidige broedbestand op 29-45 paar.

De patrijs is binnen 30 jaar zo goed als verdwenen als broedvogel van de akkers en weiden in Groningen

De Patrijs Perdix perdix was vroeger een zeer veel voorkomende broedvogel van de akkers en weiden in Groningen. Dat is de laatste jaren rap veranderd. In nog geen dertig jaar verdween de Patrijs bijna helemaal. Van de duizenden broedparen bleven er in onze provincie nog maar enkele tientallen over. De laatste Patrijzen komen nu vooral nog voor op de akkers in het zuidoosten van Groningen. De achteruitgang van de Patrijs doet zich in heel Nederland en daarbuiten voor. Volgens de Vogelbescherming is de Nederlandse populatie sinds 1980 met 95% geslonken. Ook in België, Luxemburg, Frankrijk, Engeland, Ierland, Duitsland, Zwitserland en Polen is de soort ernstig bedreigd (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Onderzoek heeft uitgewezen dat een van de belangrijkste oorzaken de intensivering van de landbouw is. Het gebruik van pesticiden leidde tot een vermindering van de voor kuikenoverleving zo belangrijke insecten.

Jonge huismussen verhongeren in de steden door een gebrek aan ongewervelde dieren

De Huismus (Passer domesticus) was tot voor kort een zeer algemene broedvogel in West-Europa. De eerste afname van de soort werd duidelijk op het platteland gedurende de jaren 1960, waar deze gepaard ging met de intensivering van de landbouw. In steden wordt sinds 1980 een achteruitgang van meer dan 75%, lokaal zelfs tot 90%, waargenomen. Momenteel wordt het best wetenschappelijk gefundeerde argument voor de teloorgang van de Huismus geleverd door onderzoekers aan de Universiteit van Leicester. Zij kwamen tot de vaststelling dat het 2de en 3de broedsel van Huismussen in sterk verstedelijkte gebieden vaak mislukte. De verhoogde mortaliteit bij de stedelijke pulli was te wijten aan verhongering, veroorzaakt door een gebrek aan ongewervelden, cruciaal als voedsel tijdens de eerste levensdagen van een Huismus. Pasgeboren musjes overleven de eerste dagen enkel op insecten. Een gebrek aan groen in de stad, het verdwijnen van kleine landschapselementen (houtkanten, struweel) in het buitengebied en het gebruik van pesticiden zorgen voor een tekort aan insecten. Hierdoor verhoogt de kans op sterfte bij de nestjongen. De jongen die overleven, kennen ook een lager lichaamsgewicht waardoor hun overlevingskansen de eerste 10 dagen lager zijn na het uitvliegen.

De korhoen is bijna uitgestorven in Nederland - in 1976 waren er nog meer dan 400 paar

Het Overijsselse Nationale Park is de enige plek in Nederland waar de beschermde korhoen nog voorkomt. Gedeputeerde Staten besloot onlangs staatssecretaris Henk Bleker van Economie, Landbouw en Innovatie te vragen of ze met verdere reddingsplannen mogen stoppen. Omdat de korhoen een Europese beschermingsstatus heeft, moet het ministerie daarvoor groen licht geven. Er ligt nog een voorstel om extra hanen bij te plaatsen maar de kans dat daarmee succes wordt geboekt, is volgens de provincie zeer gering. Vorig jaar was nog een handvol hanen over. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer hoopten nog op een ommekeer met de aanleg van akkers voor gevarieerder voedsel. Dat mocht niet baten. In 1949 waren er nog ten minste 2875 hanen van de korhoen Tetrao tetrix in Nederland. In 2002-2007 broedden nog slechts 15 - 23 paar in Nederland, terwijl dit er in 1976 nog meer dan 400 waren. Populatiedynamisch gezien bleek de beschikbaarheid van voedsel voor jonge kuikens, die van insecten leven, de sleutelfactor van de achteruitgang te zijn. De jonge kuikens sterven door voedselgebrek. Door onvoldoende aanwas konden daarom de meeste korhoenpopulaties de afgelopen decennia niet overleven.

Wo sind sie geblieben, die Vögel, die Schmetterlinge?

„Leider sind bei uns am Niederrhein manche Tier- und Pflanzenarten gefährdet oder ausgestorben“, bedauert Biologe Ansgar Reichmann. "Autofahrer müssten eigentlich sofort merken, was sich verändert hat“, meint Reichmann. Wenn der Leiter der Biologischen Station Krickenbecker Seen durchs Tal der Narew in Polen fährt, hat er „ruckzuck die Windschutzscheibe voller Insekten“. Anders als noch vor ein paar Jahrzehnten könne man aber am Niederrhein in der warmen Jahreszeit stundenlang fahren und habe „nur ein paar Mücken und Fliegen auf der Scheibe“. Und genau das sei ein „Merkmal für den Rückgang der Artenvielfalt“. Als typisches Beispiel gilt unter Biologen das Lammkraut, auch Lämmersalat genannt: Früher auf hiesigen Äckern heimisch, lockte das Kraut Insekten wie Schmetterlinge an, von denen sich Vögel wie der Neuntöter Lanius collurio ernährten. „Durch intensive Landwirtschaft ohne Hecken ist der Lämmersalat nahezu verschwunden, in der Folge auch manche Insekten- und Vogelart, so der Neuntöter“, bilanziert Reichmann. „Manchmal lässt sich gegensteuern, indem wir Schutznahmen für Naturräume einrichten, auch mit den Niederländern zusammen.“ So sei im Naturschutzgebiet Lüsekamp ein Vogel beobachtet worden, der viele Jahre hier als ausgestorben galt: der Neuntöter, der seine Beute, etwa große Insekten, auf Dornen aufspießt. Reichmann: „An einem extensiv bewirtschafteten Ackerprojekt mit Hecken wächst wieder der Lämmersalat, viele Insektenarten sind zurückgekommen und schließlich auch der Neuntöter.“

Heile Steinkauzwelt ist bedroht

Der Steinkauz Athene noctua steht auf der Roten Liste der bedrohten Tiere. Der Niederrhein ist ein wichtiges Rückzugsgebiet für die gesamte Art in ganz Mitteleuropa. "Wir haben grob 7500 Brutpaare in Deutschland", zählt der Biologe Achim Vossmeyer vom Naturschutzzentrum Kleve auf, "davon allein in Nordrhein-Westfalen etwa 5800. Und der Kreis Kleve ist da wiederum ein Schwerpunkt." Allerdings sah die Lage auch in Emmerich und Rees schon mal besser aus. Noch Anfang der Achtziger Jahre wurden regelmäßig um die 60 bis zu 70 Steinkauzpaare gezählt. Inzwischen liegt man bei 30 bis 50. Achim Vossmeyer sieht schleichend voranschreitende Ursachen. "Der Anteil an Obstwiesen ist zurückgegangen", zählt er auf. "Wir sehen täglich, dass alte Bäume gefällt werden" – damit verschwinden die Höhlen, die der Vogel zum Brüten braucht. "Und es wird tendenziell mehr Mais angebaut", dafür weicht oft Weideland, das als Jagdrevier diente. Der Steinkauz ist mit etwa 25 Zentimetern Größe eine der kleinsten Eulenarten. Er ernährt sich vor allem von Mäusen, Insekten und Weichtieren.

Farmers to be paid to feed hungry birds during the winter months

Farmland birds such as grey partridge Perdix perdix, tree sparrow Passer montanus, yellowhammer Emberiza citrinella, reed bunting Emberiza schoeniclus and corn bunting Miliaria calandra have declined by 70 per cent since 1970. This is despite the introduction of agri-environment schemes which pay farmers to put in a range of wildlife-friendly measures on their holdings. Modern farms have far fewer insects and weeds than they did four decades ago as a result of increased use of herbicides and pesticides. Farmers could be paid for feeding starving birds during the winter months under a new initiative. “Time is running out for many farmland birds and we need action right now,” said Peter Thompson, Farmland Biodiversity Advisor with the Game and Wildlife Conservation Trust (GWCT). “Farmland birds are a species in decline so anything to help reverse that trend is to be welcomed,” said an RSPB spokesman.

Während der Maisanbau zunimmt, bricht der Schleiereulen-Bestand ein

Wenn die Schleiereule (Tyto alba) mit gut einem Meter Flügelspannweite nach Kleinsäugern sucht, schwebt der etwa taubengroße Vogel vollkommen geräuschlos über den Boden und schlägt dann blitzschnell zu. Heute steht es schlecht um den Jäger der Nacht im Kreis Nordfriesland. Wurden nämlich im Jahr 2010 noch 22 Brutpaare und 86 Jungeulen registriert, waren es im vergangenen Jahr nur noch elf Paare mit 31 Jungen, wie Dirk-Peter Meckel, Vize-Vorsitzender vom Landesverband Eulenschutz Schleswig-Holstein berichtet. "Nachweislich verläuft die Entwicklung des Schleiereulen-Bestandes und des Silomais anbaus in Schleswig-Holstein zwischen dem bislang besten Kontrolljahr 2001 mit 924 Brutpaaren und dem schlechtesten 2011 mit 143 Brutpaaren extrem gegenläufig. Während der Mais anbau in diesem Zeitraum um rund 237 Prozent im Land zunahm, brach der Eulenbestand um 84,6 Prozent ein", legt Meckel Statistiken vor.

Ireland's corncrakes - no longer in every acre

There have been two editions of the Atlas of Breeding Birds in Britain and Ireland, one in the early 1970s and another in the early 1990s; now a third will be published next year. Ireland's breeding birds have been subject to detailed annual surveys only since 1998, and not all species are covered, so the new atlas will be very important for the Republic: the clearest indication yet of how its avifauna has fared over the past 40 years. And the preliminary results do not all make happy reading. They show in particular that the birds which might be thought archetypal inhabitants of Ireland's wild west – the waders of the lowland bogs and upland moors such as snipe Gallinago gallinago, lapwing Vanellus vanellus, redshank Tringa totanus and curlew Numenius arquata – are in serious trouble. Since the last atlas, they have declined, respectively, by 11, 32, 40 and 65 per cent. These figures refer to distribution: the percentage of 10km grid squares on the map where the birds are found. The percentage loss of abundance, of the actual numbers of birds, will be very much greater. Indeed, the curlew in Ireland is in such headlong decline that it may soon go extinct. The greatest loss of all in the past 20 years, however, is that of the bird which once symbolised agricultural Ireland more than any other: the corncrake.