Oppervlaktewaterverontreiniging met neonicotinoiden bedreigt de vlokreeft, een belangrijk voedselorganisme voor bijna alle vissoorten

Het Tjeukemeer is een van de grootste meren in Friesland. Het water staat via spuisluizen in indirecte verbinding met het IJsselmeer, zodat gedurende het late voorjaar en in de zomer IJsselmeerwater kan worden ingelaten. In de winter fungeert het meer als afwateringsgebied voor een groot gedeelte van Zuid-Oost Friesland. Dankzij de regelmatig uitgevoerde sleepnetbemonsteringen is er een redelijk goed beeld verkregen van de relatieve aantallen van 8 algemene vissoorten namelijk: Paling (Anguilla anguilla). Brasem (Abramis brama), Kolblei (Blicca bfoerkna). Blankvoorn Rutilus rutilus). Spiering (Osmerus eperlanus). Snoekbaars (Stizostedion lucioperca). Baars (Perca fluviatilis) en Pos (Gymnocephalus cernua). Hiervan is Brasem verreweg de meest voorkomende vis. De Paling neemt na 1983 sterk af. Tussen 1973 en 1980 nemen vooral Baars en Pos sterk in aantal af. De vlokreeft (Gammarus tigrinus) is een belangrijk voedselorganisme voor bijna alle vissoorten in het meer. Deze vlokreeftensoort is na 1979 enorm in aantal gedaald. Deze achteruitgang is ongetwijfeld van invloed geweest op de visfauna.

Vlokreeften zijn enorm gevoelig voor oppervlaktewaterverontreiniging met neonicotinoide insecticiden. Gammarus pulex heeft een (48-uur) LC50 van 3.1 ppm imidacloprid, en G. kischineffensis een (48-uur) LC50 van 23.5 ppm thiamethoxam, en de giftigheid van de stoffen wordt versterkt door de blootstellingstijd, zodat zeer geringe concentraties op termijn een dodelijke werking hebben. De toxiciteit voor vlokreeften wordt beschreven door de Druckrey–Küpfmüller vergelijking ct^n = constant (c = blootstellingsconcentratie en t = blootstellingsduur tot intrede dodelijke werking, waarbij n>1).

Tessa van Dijk, Marja van Staalduinen en Jeroen van der Sluijs, verbonden aan het Copernicus Instituut voor duurzame ontwikkeling van de UU, maakten gebruik van het feit dat Nederlandse waterbeheerders periodiek de hoeveelheid invertebraten in het oppervlaktewater tellen, en tevens de pesticideconcentraties monitoren. Ze hoefden ‘alleen maar’ beide datasets naast elkaar te leggen om te constateren dat de imidaclopridconcentratie omgekeerd evenredig is aan de faunarijkdom.

De relatie is statistisch gezien significant voor Amphipoda (vlokreeften), Diptera (vliegen en muggen), Ephemeroptera (haften), Isopoda (pissebedden) and Basommatophora (slakken). De onderzoekers concluderen tevens dat de gemeten imidaclopridconcentraties vaak ver boven de milieukwaliteitsnormen zitten, als gevolg van jarenlang intensief pesticidengebruik in de landbouw. Zeker het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR), dat voor imidacloprid is vastgelegd op 13 ng/l, wordt heel vaak overschreden, terwijl je zelfs bij die concentratie al merkt dat sommige diersoorten achteruit gaan.
Bronnen:
Henrik de Nie & Eddy Lammens (1988). De Levende Natuur 89, 144-150
Francisco Sánchez-Bayo, persoonlijke correspondentie
C2W, 2 mei 2013
http://www.c2w.nl/neonicotinoiden-erger-dan-gedacht.322385.lynkx