Bosvogels

De kleine barmsijs is als broedvogel zo goed als uitgestorven

Tegenwoordig wordt er onderscheid gemaakt tussen de Kleine Barmsijs (Carduelis cabaret) en de Grote Barmsijs (Carduelis flammea). De kleine barmsijs broedde sinds de jaren 1940 in Nederland, terwijl de grote barmsijs verder naar het noorden broedt en alleen in de winter in Nederland aanwezig is. Het eerste broedgeval van de kleine barmsijs werd in 1942 vastgesteld op Terschelling. De soort heeft zich sindsdien sterk uitgebreid in Nederland. De kleine barmsijs bezette in Nederland met name het duingebied, maar uiteindelijk vestigde de soort zich ook in het binnenland. Tussen 1979 en 1985 beleefde de soort een piek in Nederland met tussen de 675 en 1190 paar. Hierna zakte de soort weer flink weg en verdwenen de binnenlandse populaties weer. Volgens SOVON was er sinds 1990 een significante afname van >5% per jaar en is de soort als broedvogel in Nederland nu zo goed als uitgestorven. De zaden van bomen en kruiden vormen het belangrijkste voedsel, terwijl in de zomer ook insecten gegeten worden. De soort broedt in open berken- en elzenbos, ook in heggen, duinen, en nabij moerassen en is ’s winters vaak op akkers, braakliggende grond en in parken te vinden.

De intensivering in de landbouw maakt het platteland steeds minder geschikt voor ringmussen

Het aantal ringmussen Passer montanus is de laatste jaren fors afgenomen. Volgens SOVON broedden er in 2007 nog ongeveer 100.000 paar in Nederland. De ringmus staat als gevoelig op de Nederlandse en Duitse rode lijst. De soort staat ook op de Vlaamse rode lijst als achteruitgaand (zelfde status als gevoelig in Nederland). De intensivering in de landbouw, het vervangen van graanteelt door maiscultuur, het opruimen van heggen en houtwallen en grootschalig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen zorgen voor een platteland dat steeds minder geschikt is voor veel diersoorten, waaronder de ringmus. Ook elders in Europa ging de broedpopulatie van de ringmus in de periode 1990-2000 hard achteruit, alleen in Oost-Europa kon de populatie zich handhaven (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

In een omgeving met veel struikgewas, weilanden met vee en vooral ook oude bomen met enkele holten zijn ringmussen te vinden. De ringmus eet voornamelijk zaden, maar ook insecten, met name in broedtijd.

Nachtigall bald vom Aussterben bedroht?

Schon in 30 Jahren könnte die Nachtigall Luscinia megarhynchos nur noch in Märchen und Liedern vorkommen, in der freien Wildbahn jedoch verschwunden sein. Davor warnen Experten der britischen Vogelkunde-Stiftung (BTO), die den berühmten Singvogel in die Rote Liste der am meisten schützenswerten Arten aufnehmen wollen. Bei kaum einem anderen Vogel ist der Rückgang stärker, zumindest was die englischen Zählungen betrifft. 2008 fand man hier 53 Prozent weniger Nachtigallen als noch 1995.

Grauwe vliegenvangers gaan achteruit sinds 1990

Grauwe vliegenvangers Muscicapa striata broeden in gevarieerde loofbossen, dorpen met oude bomen en kleinschalig agrarisch landschap. Vanaf één of meerdere vaste uitkijkposten maken ze korte snelle vluchten achter vliegende insecten aan, die vaak in de lucht gevangen worden of van bladeren worden afgepikt. Grauwe vliegenvangers maken daarbij geen gebruik van een verstopplaats, maar zitten heel stil tot een geschikte maaltijd langs komt vliegen. De soort staat as gevoelig op de Nederlandse rode lijst omdat de grauwe vliegenvanger sinds 1980 (en mogelijk al eerder) geleidelijk afneemt. Volgens SOVON is er een afname van <5% per jaar sinds 1990. Het totale aantal broedparen wordt nu geschat op 20.000 tot 30.000 paren. Ook in België, Frankrijk, Engeland en Noorwegen is de soort in de periode 1990-2000 achteruit gegaan (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De ransuil maakt moeilijke tijden door

In open gebieden met voldoende landschapselementen als bosjes, houtwallen en dichte hagen vind de ransuil Asio otus zijn voedsel, dat hoofdzakelijk uit (veld)muizen bestaat. In tijden van muizenschaarste schakelen veel ransuilen over op het eten van kleine vogels. De ransuil jaagt in gebieden met lage vegetatie, zoals moerassen, weilanden, akkers. Duidelijk is dat deze uilensoort moeilijke tijden doormaakt; de aantallen zijn lager dan circa dertig jaar geleden. Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 met meer dan 5% per jaar. Er broedden in 2007 nog ongeveer 5500 paar in Nederland. Deze uil is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. Ook in Engeland, Duitsland en Zwitserland is de broedpopulatie in de periode 1990-2000 afgenomen (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Sterke achteruitgang van de fluiter vanaf begin jaren negentig

De Fluiter Phylloscopus sibilatrix leidt een vrij onopvallend bestaan, maar is toch echt een van de mooiste zangvogeltjes van Nederland. De Fluiter broedt in hoogopgaand bos met weinig ondergroei, en is te vinden in de bosrijke hoge gronden van Oost-, Midden- en Zuid-Nederland, en op verspreide locaties in de duinstrook en de Waddeneilanden. De soort is vrijwel afwezig op de lager gelegen, vochtige klei- en veengronden van Noord- en West-Nederland. Het voedsel bestaat voornamelijk uit ongewervelden. De Fluiter fourageert hoog in de bomen en op de grond. Het aantal broedparen van de Fluiter neemt af. Vanaf begin jaren negentig vallen de aantallen zelfs sterk terug. De soort gaat sinds de jaren negentig vrijwel overal in West-Europa achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De matkop komt in de laagveengebieden van Nederland nauwelijks meer voor

Matkoppen Parus montanus broeden in vochtige bossen. Ze nestelen in verrot en zacht hout. In het voorjaar en vroege zomer bestaat het voedsel vooral uit insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine diertjes. Vanaf de late nazomer staan er ook zaden op het menu. In Nederland broeden zo'n 20.000 tot 30.000 paren matkoppen. Dat zijn er fors minder dan enkele decennia geleden, toen nog ongeveer 40.000 tot 60.000 paren geteld werden. Vooral in de laagveengebieden en de Noordoostpolder is de afname erg sterk. Volgens SOVON daalde het aantal broedparen in de periode 1990-2007 significant. Daarom staat de soort als gevoelig op de Nederlandse rode lijst. De matkop staat ook op de Vlaamse rode lijst, als kwetsbaar. Ook in Scandinavië, Engeland en Frankrijk is de soort sinds de jaren 1990 achteruit gegaan (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Sterke achteruitgang van de nachtegaal in Oost- en Zuid Nederland

De nachtegaal Luscinia megarhynchos is een vogel met fabelachtige zangkwaliteiten die zich onopvallend ophoudt in dicht struikgewas. Dichte braamstruwelen met brandnetels in bosranden en houtwallen zijn favoriet. Het voedsel bestaat uit ongewervelden, die voornamelijk op of dichtbij de grond of in lage struiken worden gevonden. De nachtegaal vliegt soms op om insecten te vangen. Nachtegalen zijn nog steeds vrij talrijke broedvogels in Nederland. Echter, in Oost- en Zuid Nederland ging het minder goed met de nachtegaal. Sinds de jaren 1970 is sprake van een sterke achteruitgang. Dit is de reden dat de nachtegaal in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst is gezet. De soort staat ook als kwetsbaar op de Vlaamse rode lijst. Ook in Frankrijk, Servië en Griekenland nam de broedpopulatie in de jaren 1990 af (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De populatie spreeuwen in Nederland is sinds 1990 gehalveerd

Weilanden, grasvelden (van vochtig tot droog) en akkers voorzien spreeuwen van insecten en hun larven. Spreeuwen tasten de bodem van weilanden en grasvelden af op zoek naar insectenlarven. Op bemoste zandgrond (stuifzanden) keren ze het mos om op zoek naar emelten en andere (larven van) bodembewoners. Spreeuwen broeden in holtes van bomen in nestkasten en in gaten en kieren van gebouwen. Spreeuwen komen in broedseizoen ook in bos voor. In Nederland loopt de populatie spreeuwen Sturnus vulgaris sinds de jaren-1990 snel terug. SOVON vogelonderzoek telde vóór 1990 nog 1,3 miljoen exemplaren. In 2008 was dat aantal gedaald tot 600.000. De spreeuw gaat in grote delen van Europa hard achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).