Neonicotinoïden behoren tot de ’nieuwe generatie’ van pesticiden en worden in de landbouw frequent aangewend voor de bestrijding van onder andere bladluizen. Ze vallen in de klasse van de neurotoxines, wat betekent dat ze inwerken op het zenuwstelsel van het organisme. Niet alleen de doelsoorten worden hierdoor getroffen, maar de impact reikt veel verder. De actieve stoffen die niet door de planten worden opgenomen, dringen de grond in of komen in het oppervlaktewater terecht, waar ze ook het waterleven beïnvloeden. Onderzoek toonde recent aan dat de werking van neonicotinoïden zich niet enkel afspeelt op het niveau van het organisme zelf maar dat ze ook op een complexe en indirecte manier het evenwicht tussen soorten verstoort.
Om dit aan te tonen, onderzochten wetenschappers van het Duitse Helmholtz Centrum voor milieuonderzoek het effect van het neonicotinoïde Thiacloprid op larven van de Gewone steekmug en larven van watervlooien. Beide komen samen voor in natuurlijke waterpartijen waar ze in een normaal functionerend ecosysteem met elkaar in competitie treden voor voedsel.
Tijdens het experiment werd een natuurlijk milieu nagebootst waarbij muggenlarven zowel apart in containers gehouden werden als samen in eenzelfde container met watervlolarven. Vervolgens werden beide systemen herhaaldelijk blootgesteld aan lage doses Thiacloprid en werd het effect gemeten op de populatiegrootte van beide soorten. De populaties muggenlarven die geen concurrentie kenden van de watervlolarven namen af na blootstelling aan de neonicotinoïden, maar konden opnieuw herstellen voor de volgende toediening plaatsvond. De muggenlarven die echter samen met de larven van watervlooien in een container werden gehouden, slaagden er niet in om na blootstelling aan de sproeistoffen weer op hun peil te komen van voor de toediening.
Volgens de wetenschappers kan dit fenomeen verklaard worden door drie opeenvolgende processen:
1.Door herhaaldelijke blootstelling aan toxische stoffen sterft een deel van de meest gevoelige soort (hier de muggenlarven) met een hogere voedselbeschikbaarheid in het systeem tot gevolg.
2.Dit beschikbare voedsel wordt vervolgens voor het grootste deel verorberd door de minder gevoelige soort (hier de watervlolarven), die hierdoor kan toenemen.
3.Het voedsel dat opgenomen werd door de minder gevoelige soort is niet meer beschikbaar voor de meer gevoelige soort (competitie) waardoor de kans op herstel van deze laatste beperkt wordt. In een systeem zonder competitie zouden het enkel de resterende individuen van de meest gevoelige soort zijn die profiteren van het verhoogd voedselaanbod, waardoor deze populatie makkelijker weer kan herstellen na blootstelling aan pesticiden.
Dit effect speelde vooral een rol bij aanhoudend lage concentraties neonicotinoïden. Naarmate de concentratie gifstoffen in het water toenam, nam het effect van de competitie tussen de soorten af en speelde enkel de invloed van het pesticide zelf nog een rol. Deze bevindingen suggereren dan ook dat initieel onschuldig lijkende effecten bij herhaaldelijke blootstelling kunnen cumuleren met langetermijneffecten op de overlevingskansen van natuurlijke populaties en een mogelijke decimeren van de soortenrijkdom tot gevolg.
Mogelijk vormen deze bevindingen nog maar het topje van de ijsberg. De langetermijneffecten van neonicotinoïden zijn onvoldoende gekend en nu reeds is de impact van neonicotinoïden op het leefmilieu onaanvaardbaar. Sinds 1 december 2013 heeft Europa een tijdelijk verbod opgelegd voor het gebruik van neonicotinoïden. Natuurpunt wil een totaal en blijvend verbod, zowel voor de landbouw als voor persoonlijk gebruik.
Bron: Environmental Science & Technology
Tekst: Griet Nijs, Natuurpunt Studie
- Login om te reageren