Dág vlinders dàg bijtjes

Met toestemming van auteur Jop de Vrieze uit het
NRC Handelsblad van 29-08-2009, Bijlage Wetenschap

Met de honingbij gaat het niet goed. Hoe gaat het met de andere insecten in Nederland? Slecht.

De hei dampt. De witte sportschoenen van dierecoloog Arnold van den Burg soppen door de planten en mossen van de Ginkelse heide. De hei is vochtig vandaag, maar toch bruin van kleur. Killerheide noemt Van den Burg deze open vlakte tussen Wageningen, Ede en Bennekom. Omdat er bijna geen insecten meer leven. Geef ik mijn dagpauwoogrupsen in het lab planten van deze hei te eten, dan sterven ze gegarandeerd.

Dat komt door het vlakbij gelegen veeteeltgebied, ontdekten Van den Burg en zijn collegas van de Stichting Bargerveen, die als onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen de biodiversiteit in Nederland onderzoekt. De veeteelt produceert veel ammoniak, omdat het veevoer door kunstmestgebruik heel stikstofrijk is geworden. Het gas verdampt uit urine en uitwerpselen en slaat via regen weer neer in de omliggende natuur: heide en bos. En die hebben daar moeite mee. Een paar insectensoorten doen het goed, de rest wordt steeds meer teruggedrongen. Dat geldt voor bijna de hele westelijke Veluwe en veel andere gebieden in Nederland. Die vermesting van de natuur, vertelt Van den Burg, is al decennia aan de gang. Dat we de gevolgen bij de fauna de laatste tien jaar pas zien, komt doordat de natuur verschillende potjes heeft waarin het overschot wordt opgevangen. Eerst profiteren bepaalde gretige planten, door harder te groeien. Overal schiet gras op, daarna volgt vermossing. Gras en mos verstikken veel andere planten. Is er nog stikstof over, dan slaan heideplanten en bomen het op als voorraad voor slechtere tijden, in een vorm waar insecten niks mee kunnen. Heide wordt daardoor bruin. Voor het opslaan van de stikstof gebruikt de plant bovendien aminozuren die de insecten nodig hebben voor hun eiwitopbouw. Insecten die deze planten opeten, raken hierdoor ondervoed.

VERSNIPPERING

De vermesting van de natuur is een van de problemen waarmee insecten in Nederland te kampen hebben. Maar het intensieve gebruik van de Nederlandse bodem heeft nog meer gevolgen: verdroging, versnippering en een sterke afname van het aantal bloeiende planten: gebrek aan nectar dus. Al twintig jaar geleden werd duidelijk dat aan deze dieronvriendelijke situatie iets gedaan moest worden, maar effectieve maatregelen bleven uit. Hoe vergaat het de Nederlandse insecten in deze tijd?

Over de honingbij horen we de afgelopen maanden verontrustende verhalen. Al jaren gaat het slecht met de bekendste en belangrijkste bloembestuivende insectensoort, die onmisbaar is voor het verspreiden van stuifmeel van landbouwgewassen. Nu is toch echt de grens bereikt, benadrukken onderzoekers. Parasieten, insecticiden en UMTS-masten hebben de schuld gekregen, en afgelopen week werd bekend dat veel bijen waarschijnlijk vol zitten met virussen die hun eiwitfabricage verstoren. De voornaamste boosdoener lijkt toch het gebrek aan nectar - gebrek aan bloemen dus. Koos Biesmeijer, die bestuivende insecten onderzoekt aan de universiteit van Leeds en ook de Nederlandse situatie goed kent: Wat incasseringsvermogen betreft zitten de bijen echt op het randje. Ze zijn verzwakt. Alleen bijen die in overvloed leven, kunnen zich tegen parasieten of insecticiden verweren.

Drie maanden geleden besloot de regering een miljoen euro extra uit te trekken voor onderzoek naar de oorzaken van de bijensterfte. Utrechtse onderzoekers die zich vooral zorgen maken over het gebruik van insecticiden die de navigatie van bijen ontregelen, kwamen in juni met de petitie Stop Bijensterfte. Die werd binnen een maand door meer dan 10.000 mensen online getekend. Biesmeijer: Ik geloof wel dat insecticiden de bijen schade berokkenen, maar de bijenlobby is in Nederland erg sterk. Net als in Engeland trouwens, al heeft men het daar over alle bestuivers, waaronder vlinders, hommels en zweefvliegen. Die worden allemaal bedreigd en zijn vaak ook van nut voor de landbouw. Bijen bestuiven bijvoorbeeld geen appelbloesem, dat doen hommels.

ACHTERUITGANG

Doen alle bestuivers het slecht? De vlinderstichting maakt elk jaar een inventarisatie. Chris van Swaay van de stichting: Met dagvlinders gaat het in bijna alle opzichten slecht. Hij werkt met twee verschillende lijsten: een die de huidige situatie vergelijkt met die van 1950 en een die 1992 als ijkpunt neemt. Beide kleuren flink rood. Sinds 1992 zijn 29 soorten in aantal afgenomen, terwijl 14 soorten in aantal toenamen. Zeven soorten bleven stabiel en van één soort is de ontwikkeling onzeker. De achteruitgang bedroeg in de meeste gevallen meer dan 50 procent. De dagpauwoogpopulatie Aglais io kromp bijvoorbeeld sterk en ook de citroenvlinder Gonepteryx rhamni en de kleine heivlinder Hipparchia statilinus daalden schrikbarend in aantal.

Het zijn vooral de specialisten die het moeilijk hebben, zegt Roy Kleukers, hoofd van de European Invertebrate Survey, een stichting binnen Naturalis in Leiden die toezicht houdt op insectenpopulaties en zich inspant voor insectenbescherming. Bepaalde soorten die overal gedijen overleven, maar specialisten vallen weg doordat hun habitat te klein wordt of domweg verdwijnt. Kleukers doet zelf vooral onderzoek naar sprinkhanen, waarbij hij al jaren een neerwaartse trend ziet. Veel populaties zijn in omvang gedaald, sommige zijn verdwenen. Hetzelfde geldt voor veel andere landinsecten.

Het kan ook andersom, ziet dierecoloog Van den Burg. Specialisten die toevallig een trucje hebben waarmee ze op veranderingen in hun omgeving anticiperen, overleven. Op de vermeste heide doet het heidehaantje, een kever, het goed. Die vormt momenteel een ware plaag. Dat heidehaantje heeft in tegenstelling tot de vlinders een darmflora van voedselverterende bacteriën die het opgeslagen stikstof wel kan omzetten in nuttige aminozuren. De meeste insecten hebben niet zon darmflora.

Soorten die zich overal thuisvoelen, zijn duidelijk in het voordeel, zegt André van Loon, mierenspecialist van European Invertebrate Survey. Die vestigen zich op gekke plekken. De wegmier bijvoorbeeld, die ook onder onze stoeptegels zit. Dat is een pionier.

VERDROGING

Ook Van Loon ziet de vermesting als een al te lang aanwezige vijand van veel insecten in Nederland. Hij heeft het meestal over de 3 Vs: vermesting, verdroging en versnippering. Versnippering is het steeds verder opknippen van geschikte leefgebieden, waardoor populaties van elkaar geïsoleerd raken en meer kans hebben uit te sterven. Verdroging is een gevolg van de al jaren dalende grondwaterspiegel. Boeren willen een laag grondwaterpeil om met zware machines het land op te kunnen.

Van Loon noemt een vierde letter die eigenlijk aan de drie Vs moet worden toegevoegd: de S van steriliteit. Die maakte dat de gele weidemier uit de weide verdween en alleen nog voorkomt in duinvalleien en kwelders. In de landbouwgebieden is het aantal bloeiende wilde planten sterk afgenomen. Ook de gewassen zelf worden zo kort mogelijk in bloei gehouden.

Waren het vroeger vooral boeren die bijen hielden, tegenwoordig kunnen imkers zich beter in tuinrijke steden en dorpen vestigen, mijmeren onderzoekers. Wegbermen, vroeger een rijke bron van wild woekerend en bloeiend onkruid, worden geklepeld: de planten worden omlaag geslagen en de resten blijven liggen. De nectarloze brandnetels gedijen er prima, andere planten delven het onderspit.

Van Loon houdt wel een slag om de arm als het gaat over de mieren in Nederland: Over vlinders hebben we veel gegevens, die hebben een hoge aaibaarheidsfactor, waardoor veel hobbyisten zich met hen bezighouden. Van mieren weten we veel minder. Er worden zelfs nog steeds nieuwe soorten ontdekt.

FLOREREN

Over sommige insectensoorten is zelfs gunstig nieuws te melden. Iedere soort heeft zijn eigen verhaal, zegt Roy Kleukers van Naturalis. Verschillende libellen floreren op het moment. En bepaalde zweefvliegen en kevers doen het nu heel goed, omdat ze eitjes leggen in rot hout. Sinds een aantal jaren wordt dat hout in Nederlandse bossen niet meer door de beheerders afgevoerd.

Overigens geven niet alle fluctuaties een nieuwe trend aan. Vlinderexpert Van Swaay heeft in juni flink genoten van de grote hoeveelheden distelvlinders die Nederland binnen kwamen vliegen. De distelvlinder is een trekvlinder die ieder voorjaar uit Noord-Afrika naar het noorden trekt. De distelvlinderrupsen hebben door de weersomstandigheden een uitzonderlijk goed jaar gehad in het Atlasgebergte, waardoor ze met vele duizenden tegelijk uitkwamen. Een groot deel van de vlinders trekt naar het noorden, dus ook naar Nederland. Maar in de winter gaan ze allemaal weer dood, dus op de lange termijn zal deze kleine invasie geen gevolgen hebben.

Toch zijn er ook soorten die structureler oprukken vanuit het zuiden, dankzij de stijgende temperaturen in ons land. Gedragsecoloog Jacques van Alphen houdt zich sinds kort aan de universiteit van Rennes bezig met de invloed van klimaatverandering op insecten. Volgens Van Alphen is het van belang onderscheid te maken tussen de invloed van stijgende temperatuur en vegetatieveranderingen. Omdat die twee bijna niet te scheiden zijn, is het moeilijk aan te tonen wat dit voor insecten betekent. In kassen onderwerpt Van Alphen verschillende soorten aan wisselende temperaturen. Hij kijkt hoeveel eieren er uitkomen, welk gewicht de insecten bereiken en hoe lang ze overleven. Van Alphen: Over het algemeen zorgt een hogere temperatuur voor een snellere ontwikkeling van ei en larve, omdat allerlei vitale processen bij een hogere temperatuur sneller verlopen. Soorten met een kortere levenscyclus profiteren dus het meest van hogere temperaturen.

SLUIPWESP

Verder ontdekte Van Alphen dat soorten zich kunnen aanpassen, sneller dan je op grond van veranderingen in het DNA zou verwachten. Hij kwam er bijvoorbeeld achter dat sluipwespen hun dag- en nachtritme verleggen als de temperatuur stijgt. Omdat de sluipwesp zoals alle insecten koudbloedig is, stijgt zijn stofwisselingssnelheid en dus zijn energieverbruik met de temperatuur mee. Om energie te besparen, wordt hij s nachts actief. Dergelijke gedragsveranderingen verwacht Van Alphen bij meer insectensoorten.

Een duidelijker effect van de temperatuurstijging is het toenemend aantal insectensoorten dat uit zuidelijker streken oprukt. Soms zijn die een verrijking, maar vaak ook verdringen ze inheemse soorten, of worden ze een plaag omdat hun natuurlijke vijanden niet direct meetrekken. Een voorbeeld hiervan is de eikenprocessierups, die eerst in Limburg voor overlast zorgde en onlangs ook opdook in Noord-Brabant, Utrecht en Gelderland. Het wachten is op de gespecialiseerde sluipwesp die hem in het zuiden het leven zuur maakt.

VERANDEREND KLIMAAT

Behalve deze overduidelijke verstoringen zijn er ook minder zichtbare verschuivingen gaande. Dat soorten niet direct uitsterven, hoeft volgens Van Alphen daarom niet te betekenen dat ze geen schade ondervinden van het veranderende klimaat. Abrupte veranderingen kunnen ook de fitheid van insecten verlagen, waardoor hun aantal nakomelingen daalt. Als de reproductie de sterfte niet bijhoudt, neemt de omvang van de populatie geleidelijk af. En dat is bij veel insectensoorten in Nederland hoogstwaarschijnlijk het geval.

Houden we dan straks alleen nog maar een paar soorten over, een verschraling van de insectendiversiteit? De biologen vrezen van wel, omdat de variatie in insectensoorten sterk afhangt van een gevarieerde biotoop. Nu ons landschap steeds minder ruimte overlaat voor diversiteit, blijven alleen de lucky few over. Ook uit het zuiden komen de makkelijke types, verzucht Kleukers. Gelukkig zijn het vaak wel mooie, kleurrijke dieren, troost hij zichzelf, zoals de wespenspin, vuurlibel en sikkelsprinkhaan.

Heeft het soortverlies ook gevolgen voor het functioneren van het hele ecosysteem? Daarvoor zijn geen concrete aanwijzingen, zegt Kleukers van Naturalis. Het is een kwestie van verschuiven, van soorten die elkaar vervangen.

Het is onverstandig om maar één soort voor een bepaalde niche over te houden, zegt bestuiversdeskundige Biesmeijer, overlap is veel beter. Diversiteit heb je nodig, zeker onder veranderende omstandigheden. Bestuivers zijn allemaal gespecialiseerd op bepaalde bloemen en de niches van die bestuivers overlappen. Iedere bloem heeft dus een aantal vaste gasten. Dat maakt de natuur robuust.

Ondanks deze treurige verhalen hebben deskundigen nog hoop voor de insecten in Nederland. Verdwijnen zullen ze zeker niet, zegt Biesmeijer. Bepaalde soorten zullen zich altijd kunnen redden. Kleukers gaat nog een stap verder: Zonneschijn is goed voor alle insecten. Dus als we meer zonuren krijgen, profiteren de insecten daar over de hele linie van.

CORRIDORS

Bovendien zijn niet alle genoemde problemen onoplosbaar. Met filters is de ammoniakuitstoot van stallen te beperken. Maar verplicht is dat niet en voor de koe in de wei is het geen oplossing. Om versnippering tegen te gaan, worden natuurgebieden met elkaar verbonden door middel van corridors. Het weghalen van maaisel moet ervoor zorgen dat bermen en ook akkerranden weer tot leven komen, waardoor insecten hier in elk geval voor hun nectar weer terecht kunnen. En waterschappen ontwikkelen plannen om verdroging van natuurgebieden tegen te gaan; zoals het ondieper maken van sloten en het plaatsen van stuwen. Boeren, overheid en natuurbeheersorganisaties zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het nemen van deze maatregelen.

Des te belangrijker blijkt het om de problemen en remedies heel precies in kaart te brengen. Van den Burg ontdekte dat een klein stukje hei, verborgen in het Bennekomse bos, wel gezond is. Zijn nachtpauwoogrupsen gedijen er goed. Volgens Van den Burg komt dat doordat het omringende bos de stikstof wegvangt. Dat stuk bos staat er al generaties lang en heeft een echte, degelijke bosbodem. Waar een kwetsbaarder stuk natuur zoals aangeplant bos of heide op schrale grond van slag raakt, kan een bos met een bodem rijk aan mineralen de extra stikstof wel verwerken. Van den Burg: Dankzij ons onderzoek kunnen we op de Veluwe de specifieke problemen aanpakken. Een paar jaar geleden wisten we nog helemaal niet dat de rupsen in feite ondervoed raken door het stikstofoverschot. Nu we dat wel weten, kunnen we op zoek gaan naar gerichtere maatregelen om soorten te behouden.

Succesverhaal Op 3 juli van dit jaar stond in het weekblad Science een succesverhaal van insectenbescherming. Vijfentwintig jaar geleden dreigde het Tijmblauwtje (Maculinea arion), als vlinder een symbool voor de Britse fauna, uit te sterven. Intensief onderzoek wees uit dat de larven van deze vlinder volledig afhankelijk waren van een bepaald type steekmier, dat door veranderde begrazing was vervangen door een andere steekmier. Maatregelen ten gunste van de oorspronkelijke steekmier volgden en op dit moment kan het Tijmblauwtje als gered beschouwd worden. Ecologische hoofdstructuur Sinds 1990 werkt Nederland aan de ecologische hoofdstructuur: in 2018 moet 18 procent van het landoppervlak van Nederland natuur zijn, natuurgebieden moeten via corridors met elkaar verbonden zijn en maatregelen moeten genomen zijn om vermesting, verdroging en eerder opgetreden verzuring terug te dringen. Om deze doelstellingen te halen, werkt de Rijksoverheid samen met natuurbeheersorganisaties als Natuurmonumenten. De laatste jaren kwam echter flink de klad in de uitvoer van de plannen, omdat de overheid er niet te veel geld voor over heeft en de maatregelen om verzuring, vermesting en verdroging tegen te gaan erg kostbaar blijken. Sinds kort is er ook een EU-breed natuurbeheersprogramma, Natura 2000. De gebieden die hieronder vallen, overlappen grotendeels met de ecologische hoofdstructuur. Critici vinden de doelomschrijvingen en beheerscriteria van Natura 2000 en de EHS veel te vaag. Daardoor zou het op papier mooi staan, maar in de praktijk weinig verschil maken.

Met toestemming van auteur Jop de Vrieze uit het
NRC Handelsblad van 29-08-2009, Bijlage Wetenschap
http://archief.nrc.nl/?modus=l&text=insecten&hit=50&set=3