Het authentieke boerenland vol weidevogels, insecten en kruiden maakt plaats voor monotoon raaigras

Het Friese landschap verdwijnt. Of althans, het authentieke boerenland vol weidevogels, insecten en kruiden. Dat landschap maakt de afgelopen decennia langzaam plaats voor monotoon gras. De Engelse ‘bijenprofessor’ Dave Goulson, die onlangs een lezing gaf in Leeuwarden, spreekt van een groene woestijn, waaruit al het leven verdwenen is. Hij noemt het boerenland „silent”. Geen insecten, geen bloemen, steeds minder weidevogels. In Friesland woedt momenteel een felle discussie over de teloorgang van het weideland. De vraag die gesteld wordt: van wie is het landschap? Van de boeren, of van de burgers? De Friese boeren produceren voor de wereldmarkt, maar dat gaat ten koste van de biodiversiteit en een gezond ecosysteem, vindt de Friese trekvogelbioloog Theunis Piersma. Door kunstmest en bestrijdingsmiddelen wordt de bodem vergiftigd. Dat leidt tot minder bloemen en kruiden. „En dat betekent minder insecten en minder voedsel voor de weidevogels.” Zowel Goulson als Piersma voelt landschapspijn. Beiden werden vorig jaar met elkaar in contact gebracht door journalist/columnist Jantien de Boer van de Leeuwarder Courant. In een onlangs gepubliceerd persoonlijk verhaal in haar krant beschreef ze het verdriet dat ze voelt als ze naar het verindustrialiseerde Friese landschap kijkt.

„Industrielandschap”, is het korte oordeel van boerenzoon en agrarisch socioloog Andries van Weperen (68) uit Leeuwarden, als hij naar de vlakke, groene weilanden tuurt. „Er groeit niks, behalve raaigras.”

In Haule is hij terug op de plek van het landschap van zijn jeugd. Hier bezaten zijn opa en later zijn vader in de jaren vijftig en zestig 24 hectare land. „Het was een gemengd bedrijf. We hadden koeien, en verbouwden ook haver, rogge, aardappelen en voederbieten. Mijn vader had een vaste arbeider en ze molken met de hand.”
Een verweerd asfaltweggetje voert door het weiland. In de verte, op de grens van zand en veen, loopt het riviertje de Tjonger. „Dit was vroeger een zandpad, waar mijn vader met paard en wagen reed”, herinnert hij zich. „En uit die hulstboom haalden we de duivennesten leeg.”

Hoe het landschap eruitzag toen? „Prachtig”, roept hij uit. „Er groeide hier van alles, het was een zee van kleur en geluid. Doordat de bodem vochtig was door de hoge waterstand, bloeiden er veel boter- en dotterbloemen, paardenbloemen, maar ook klaver, ridderzuring en distels. Je hoorde eksters en grutto’s, kemphanen en leeuweriken. Ook struinden er patrijzen en fazanten rond. Die leefden van het graan dat op de akkers achterbleef.” Zijn ogen worden nat. Hij beseft dat het nostalgie is. „Het woord landschapspijn is goed gekozen. Dat voel ik ook.”

Hij somt op: de productie van voedsel tegen een lage kostprijs, de mechanisatie, automatisering, het Europese landbouwbeleid met ruilverkaveling en marktbescherming – het leidde tot goedkoop voedsel waar de consument om vroeg. Daarom veroordeelt hij de boeren niet, al vindt hij dat ze moeten stoppen met hun verhaal dat ze „vreselijk nodig zijn om de wereld te voeden”.

Bron: NRC, 04-08-16
http://www.nrc.nl/nieuws/2016/08/04/straks-is-het-echte-friesland-verdw…