De geelgors komt in het westen en noorden van Nederland niet meer voor
In de eerste decennia van de 20e eeuw was de geelgors Emberiza citrinella in het hele land nog een talrijke verschijning. Rond 1950 werd in het westen voor het eerst melding gemaakt van een afname. Deze trend zette zich in razend tempo door; dertig jaar later was de soort in het westen des lands vrijwel uitgestorven! In het midden en oosten van het land verliep de afname wat gelijdelijker, maar ook hier heeft de soort veel terrein prijs moeten geven. De totale Nederlandse populatie kelderde van ten minste 100.000 paar rond 1950 naar 22.000 tot 28.000 paar nu. Het noorden en westen moeten het nu vrijwel geheel zonder geelgorzen stellen. In midden-Nederland, het rivierengebied, midden-Brabant, de Achterhoek en Montferland is sprake van een forse afname. De geelgors gaat in heel Noord-West Europa sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).
Alleen in Drenthe, de Veluwe en Limburg doet de soort het - plaatselijk - nog goed, vooral aan de rand van heideterreinen. De geelgors leeft hoofdzakelijk van zaden maar in de broedtijd ook van wormen en insecten. Het nest van de geelgors zit op de grond tussen hoge planten en struiken.