Weidevogels

De scholekster is slachtoffer van wormen- en insectenschaarste in belangrijke broedbiotopen

De achteruitgang van de scholekster Haematopus ostralegus gaat nog sneller dan de teloorgang van onze nationale weidevogel de grutto Limosa limosa en is te vergelijken met de afname van de Veldleeuwerik Alauda arvensis in het agrarisch gebied. Sinds 1990 is het aantal Scholeksters dat in Nederland broedt met 50% afgenomen. Een vergelijkbare afname van meer dan 40% heeft zich voorgedaan in het Waddengebied. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat van alle scholeksters 77 procent in het agrarisch land broedt, 4 procent in de stad een nest heeft en 19 procent op de kwelders zit. Scholeksters die zich hebben gespecialiseerd in het leven op het boerenland eten vooral wormen en insectenlarven.

De intensivering in de landbouw maakt het platteland steeds minder geschikt voor ringmussen

Het aantal ringmussen Passer montanus is de laatste jaren fors afgenomen. Volgens SOVON broedden er in 2007 nog ongeveer 100.000 paar in Nederland. De ringmus staat als gevoelig op de Nederlandse en Duitse rode lijst. De soort staat ook op de Vlaamse rode lijst als achteruitgaand (zelfde status als gevoelig in Nederland). De intensivering in de landbouw, het vervangen van graanteelt door maiscultuur, het opruimen van heggen en houtwallen en grootschalig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen zorgen voor een platteland dat steeds minder geschikt is voor veel diersoorten, waaronder de ringmus. Ook elders in Europa ging de broedpopulatie van de ringmus in de periode 1990-2000 hard achteruit, alleen in Oost-Europa kon de populatie zich handhaven (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

In een omgeving met veel struikgewas, weilanden met vee en vooral ook oude bomen met enkele holten zijn ringmussen te vinden. De ringmus eet voornamelijk zaden, maar ook insecten, met name in broedtijd.

De ambassadeur van het Nederlandse polderlandschap houdt het wel voor gezien

Van alle grutto's in Noordwest-Europa broedt 90 procent in Nederland. De grutto eet wormen, insecten en larven van insecten zoals larven van langpootmuggen (emelten), broedt in vochtige weilanden en natte venen en heeft, tot recentelijk, een uitstekend habitat gevonden in graslanden in agrarisch gebruik. Grutto's Limosa limosa zijn dè ambassadeurs van het Nederlandse polderlandschap. In grote delen van het land is het aantal grutto's tot in de jaren vijftig toegenomen. De toegenomen voedselrijkdom door de intensievere bemesting was daar debet aan. Omstreeks midden jaren zestig kon de grutto het tempo van de agrarische veranderingen niet meer bijbenen. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan.

Een schatting van de totale populatie voor midden jaren tachtig komt op 85.000 tot 100.000 paar. Inmiddels is de stand opnieuw drastisch afgenomen: er resteren nog 46.000 paren (2000) en de populatie neemt nog steeds fors af. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 met 60% afgenomen. De achteruitgang van de grutto blijkt niet alleen plaats te vinden in agrarische gebieden, maar ook, en in nog sterkere mate in de natuurreservaten. Ook de broedpopulaties in Duitsland, Polen, Ukraine en Rusland gingen in de periode 1990-2000 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd.

De veldleeuwerik - in 1970 de meest verspreid voorkomende vogel in Nederland - staat op de rode lijst in de Benelux

In de jaren 1970 was de veldleeuwerik Alauda arvensis de meest verspreid voorkomende vogel in Nederland. Veldleeuweriken waren te vinden in open velden, weiden, veengebieden, akkers, en ’s winters vaak op woeste grond, geploegde akkers, en stoppelvelden. Het aantal broedparen in Nederland is dramatisch achteruit gegaan van 700.000 in de jaren 1970 naar slechts 38.000 paar in 2010. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 met 90% afgenomen. De kans om op een zomerse dag de uitbundig klinkende zang van een veldleeuwerik te horen is zo goed als nul geworden en de vogel staat sinds 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst, als kwetsbaar op de Vlaamse rode lijst, en als bedreigd op de Duitse en Luxemburgse rode lijst. De soort ging in de jaren 1990 vrijwel overal in Noord-West-Europa en Zuid-Oost-Europa sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Stabiele broedpopulaties werden alleen in Centraal en Oost-Europa gezien.

De veldleeuwerik eet insecten en zaden en zoekt voedsel op de grond. Van alle boerenlandvogels heeft de veldleeuwerik de hardste klappen gekregen. Insecticiden en herbiciden hebben hun werk gedaan in agrarisch cultuurland. Er zijn nu minder bloemen, kruiden en insecten.

De slobeend staat sinds 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst

De slobeend Anas clypeata leeft in ondiep, modderig water, poelen en plassen in of bij rietvelden en graslanden begrensd met overvloedige opgaande vegetatie en behoort tot de (secundaire) weidevogels. Volgens SOVON was er sinds 1990 een significante afname in aantallen broedvogels en waren er in 2007 nog circa 8500 broedparen in Nederland. Omdat de afname in aantallen broedvogels zorgelijk is, werd soort in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat als bedreigd op de Duitse rode lijst. Hoewel er hoogstens 1000 slobeenden in Vlaanderen broeden, staat de soort niet op de Vlaamse rode lijst. Ook in Polen en de Ukraine gingen broedbestanden in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De slobeend zoekt zowel aan de oppervlakte als duikend voedsel en eet garnaaltjes, slakken, insecten en larven, en zaden van waterplanten.

De broedpopulatie van de wulp gaat achteruit sinds 1990

De wulp Numenius arquata leeft in ons land zowel in zoetwatermeren, plassen en rivieren, als in intergetijdengebied en in agrarisch gebied. Geschikte voedselterreinen voor de wulp zijn ondiepe oevers van plassen en rivieren, droogvallende platen in intergetijdengebied en graslandpercelen. Wulpen zijn vooral te zien in het oosten van het land: Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant herbergen het leeuwendeel van de Nederlandse wulpen. Ook de Waddeneilanden huisvesten veel wulpen. De gegevens van SOVON duiden er op dat de broedpopulatie van de wulp sinds 1990 significant achteruit gaat. Ook in veel andere delen van Europa vertoont de Wulp sinds de jaren 1990 een dramatische achteruitgang (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. Wulpen moeten op de heide met een steeds grotere maat lantaarn gezocht worden: de stand is er sinds 1990 met 87% gekelderd. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden.

De wulp broedt in duinen, weilanden, moerassen, etc., met dichte vegetatie. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden. In getijdengebieden bestaat het uit wormen, jonge strandkrabben (vooral ’s zomers) en andere kreeftachtigen, en plaatselijk ook uit schelpdieren.

De velduil is ernstig bedreigd in Nederland en Vlaanderen

Het leefgebied van de velduil Asio flammeus bestaat uit moerassen, graslanden en agrarisch cultuurland. De aanwezigheid van broedende velduilen hangt samen met het voedselaanbod (voornamelijk muizen en vogels). De aantallen van de velduil van voor 1970 zijn niet goed bekend. De soort had destijds een ruime verspreiding over zowel de lage als hoge gronden van Nederland en was lokaal een soms algemene broedvogel. De soort was extreem talrijk in de Flevopolders tijdens de ontginningsfase. Sinds 1973-77 is het verspreidingsgebied van velduil met 85% afgenomen.

De zomertaling dreigt uit te sterven in de Benelux

De zomertaling Anas querquedula is een van de fraaiste eenden die in ons land voorkomt en de tijd dat het een kenmerkende soort was van de laaggelegen graslanden in het noorden en westen des lands, ligt nog niet ver achter ons. Tot in de jaren zestig kwamen hier tenminste enige duizenden paren tot broeden. Tussen 1960 en 1992 is de zomertaling in Nederland echter met 90% afgenomen. Rond 2007 broedden er 1600 tot 1900 paar in Nederland. De zomertaling is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. De zomertaling staat ook op de Vlaamse rode lijst, de taling is daar bedreigd. Op de rode lijst van Luxemburg staat de soort als met uitsterven bedreigd. De zomertaling staat als ernstig bedreigd op de rode lijst van Duitsland. Ook in veel andere delen van Europa daalde de broedpopulatie in de jaren 1990 (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Zomertalingen houden van moerasachtige gebieden met veel water en riet. Ook zijn ze regelmatig te zien in drassige weilanden met natte poeltjes. Het voedsel is dierlijk (waterkevers, kokerjuffers, muggen, mollusken, garnaaltjes, wormen, kikkervisjes) en plantaardig (knoppen, bladeren, wortels en wortelstokken, en zaden van waterplanten).

De broedpopulatie van de graspieper in Nederland is sinds 1980 gehalveerd

Graspiepers Anthus pratensis hebben duidelijk meer op met het noorden en zuidwesten van ons land dan met de rest. Zowel in de noordelijke zeeklei- en veengebieden als in het zeekleigebied in de Delta worden hoge dichtheden bereikt. Dit geldt ook voor de Waddeneilanden (vooral duinen en kwelders), de noordelijke zandgronden, de Drents-Groningse veenkoloniën en Flevoland. Op de hogere zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland is de Graspieper vrij spaarzaam en komt hij vooral voor in weinig verboste heidevelden en hoogveenreservaten, in open beekdalen en jonge ontginningslandschappen. Vogens de Vogelbescherming is de broedpopulatie sinds 1980 gehalveerd. De soort staat nu als gevoelig op de Nederlandse en Duitse rode lijst en als (ernstig) bedreigd op de Vlaamse en Luxemburgse rode lijst. Ook in Engeland en Frankrijk ging de graspieper in de jaren 1990 sterk achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De graspieper eet hoofdzakelijk ongewervelden, ook af en toe zaden en fourageert vrijwel uitsluitend op de grond.

De gele kwikstaarten gaan hard achteruit in de Benelux

Gele kwikstaarten Motacilla flava hebben een voorkeur voor open landbouwgebieden met een dichte vegetatie van 40 tot 65 cm. hoogte. Gele kwikstaarten zoeken hun voedsel voornamelijk in voedselrijke weilanden op de kleigronden. Het zijn insecteneters die naar allerlei dierlijke eiwitten zoeken. Daarbij wippen ze de staart regelmatig met felle schokkende bewegingen op en neer: het typische 'kwikken' van de staart. Het gele kwikstaartenbestand is de laaste decennia geslonken naar ongeveer 40.000 tot 50.000 paren. Door de geleidelijke afname is de gele kwikstaart in 2004 als gevoelig op de Nederlandse rode lijst gezet. De gele kwikstaart is als achteruitgaand op de Vlaamse rode lijst geplaatst en als ernstig bedreigd op de Luxemburgse rode lijst. Ook in veel andere delen van Europa (Engeland, Duitsland, Zweden, Finland, Estland, Litouwen, Slowakije, Kroatië, Roemenië, Portugal. Griekenland) ging de broedpopulatie in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).