Weidevogels

Sterke afname van de steenuil in het westen en noorden van Nederland

Tot ver in de twintigste eeuw broedden enkele tienduizenden paren van de steenuil Athene noctua in ons land. De laatste decennia is de stand sterk afgenomen. Tussen 1980 en 1990 werd het aantal broedparen nog geschat op rond de 10.000 paar. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 5500 tot 6500 paar in Nederland. De afname was het grootst in het westen en noorden van het land. Landbouwgif is zeker de oorzaak van de afname van belangrijke prooien als kevers en andere grote insekten. De soort is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst gezet. In Luxemburg dreigt de soort uit te sterven. De steenuil is ook ernstig bedreigd in Duitsland. Ook in Frankrijk, Spanje, en Rusland gaat de soort hard achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De kwartelkoning dreigt uit te sterven in de Benelux

In het begin van de twintigste eeuw was de kwartelkoning een vrij algemene broedvogel van weilanden, uiterwaarden en akkergebieden in Nederland (en Vlaanderen). Tussen 1965-1970 broedden in goede jaren 500 tot 1000 kwartelkoningen in Nederland. Dit aantal daalde tot een dieptepunt van 100 paar in 1992-1996. De kwartelkoning Crex crex herstelde zich echter weer, zij het niet tot op het niveau van de jaren zestig. De meest recente gegevens van SOVON duiden er echter op dat sinds de eeuwwisseling weer een sterke daling heeft plaatsgevonden. Het huidige broedbestand wordt op minimaal 90 paar geschat. In Vlaanderen zijn nog hoogstens 2 broedparen en in Luxemburg wordt de soort ook met uitsterven bedreigd. Ook in Duitsland is de soort ernstig bedreigd. Ook elders in Europa (Frankrijk, Ierland, Italië, Zweden, Servië, Roemenië en de Ukraine) ging de broedpopulatie in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Het voedsel van de kwartelkoning bestaat uit kleine ongewervelden, vooral insecten, maar ook, in mindere mate, plantaardig materiaal en slakken. Het voedsel wordt van de grond gepikt of van planten. Tijdens het broedseizoen worden vooral insecten, slakken en ander klein gedierte gegeten, in de rest van het jaar vormen zaden de hoofdmoot van het menu van de kwartelkoning.

Het gaat bar slecht met de vogels in de Graafschap

Typerend voor de Graafschap is het kleinschalige coulisselandschap met kleine bosjes, houtwallen, singels, heggen en bolle akkers. Het werkgebied van de vogelwerkgroep Noord-West-Achterhoek ligt, met Lochem als centraal middelpunt, voor een groot deel in het Nationaal Landschap De Graafschap. De meest voorkomende biotopen voor vogels in het werkgebied zijn bos, zowel gesloten als halfopen, en agrarisch gebied. In het (half)open agrarisch cultuurlandschap verdwenen weidevogels als Grutto Limosa limosa, Tureluur Tringa totanus en Veldleeuwerik Alauda arvensis. Soorten als Nachtegaal Luscinia megarhynchos en Patrijs Perdix perdix worden nog zelden gezien of gehoord rond Lochem. Ook cultuurvolgers als Boerenzwaluw Hirundo rustica, Huiszwaluw Delichon urbicum en Huismus Passer domesticus volgen deze negatieve trend van achteruitgang.

Boer wil geld, geen grutto

Nederland is rijk aan dier- en plantensoorten die typerend zijn voor het boerenland. Althans, het boerenland van vroeger. Van voor de grote herverkaveling en eigenlijk van voor de industriële revolutie. Gronden waren arm en nat, omdat de boer het niet kon bemesten en ontwateren. Er groeiden akkeronkruiden, omdat de boer deze niet kon bestrijden. Er broedden vogels in heggen, omdat de boer geen prikkeldraad had. De boer wilde geen natuur, maar kon er weinig tegen doen. Gelukkig was daar de vooruitgang en kon de boer beter en efficiënter produceren. Voor natuur was geen plek meer.

De tureluurs gaan sinds 2000 hard achteruit

In Nederland broedt de tureluur Tringa totanus vooral op schorren en kwelders, vochtige en structuurrijke weidegronden en in mindere mate elders in slootrijke open gebieden. De hoogste dichtheden bereikt deze soort in ons land dan ook in het broedseizoen op de kwelders en schorren in het Waddengebied en in de Delta. In de broedtijd worden vooral insekten, wormen en kleine, in slikkige sloten levende waterdieren, gegeten. De tureluur heeft in de afgelopen 25 jaar een groot deel van zijn broedgebieden in Oost- en Zuid-Nederland verlaten. Tureluurs wisten zich in Noord- en West-Nederland vrij goed te handhaven, ook in intensief bewerkte graslanden, totdat rond 2000 een neerwaartse tendens inzette, vooral in de noordelijke veengebieden.

Begin jaren negentig werd het totaal aantal broedparen geschat op 24.000 tot 36.000. In de periode 1998 - 2000 werd dit aantal bijgesteld naar naar 20.000 - 25.000 broedparen. Tussen 2003 en 2007 is er een afnemende trend van 5% per jaar. Een afname met 5% per jaar betekent een halvering in 14 jaar als deze trend blijvend is. Volgens de Vogelbescherming is de huidige broedpopulatie ten opzichte van 1980 gehalveerd. De soort staat als kwetsbaar op de Duitse rode lijst. Ook elders in Europa (Engeland, Ierland, Spanje, Zweden, Finland, de Baltische staten, Wit-Rusland, en de Ukraine) ging de soort in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De weidevogels sterven uit in de Achterhoek

De Organisatie voor Vrijwillige Weidevogelbescherming in Bronckhorst is in 2011 opgeheven. Dit bij gebrek aan vogels. De eerste waarnemingen van 2011 waren schrikbarend wat betreft de aantallen vogels en nesten die werden aangetroffen. Gebieden bleken ontvolkt. De neergang betrof voornamelijk kievitten Vanellus vanellus en scholeksters Haematopus ostralegus. Met de in het grasland broedende weidevogels (grutto Limosa limosa, wulp Numenius arquata en tureluur Tringa totanus) ging het al enige jaren slecht, maar de laatste jaren was er dus ook een achteruitgang van scholeksters en kievitten.

Hoor je nog wel eens een koekoek?

De koekoek Cuculus canorus komt bijna overal in Europa voor. Het is een langeafstandstrekker die hier aankomt rond april-mei, en in augustus-september terugkeert naar de gebieden ten zuiden van de Sahara. In Nederland was er een achteruitgang van 50% in de laatste 30 jaar. Ook in Vlaanderen zijn de aantallen sterk gedaald in de voorbije 30 jaar. De terugval is het sterkst in landbouwgebieden. De soort staat als bedreigd op de rode lijst van Luxemburg en als gevoelig op de rode lijst van Duitsland. In Ierland, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Zweden en Kroatië ging de soort in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Het broedseizoen van de koekoek is van mei tot juli, waarbij het broeden en grootbrengen van de jongen over wordt gelaten aan andere vogels (waardvogels). Deze broedparasiet steelt een ei uit een nest, daarna wordt snel het eigen ei in dit nest gelegd. De koekoek voedt zich met insecten en één van de redenen van de achteruitgang is de sterke vermindering van vlinders en motten.

Sinds 1975 zijn de landelijke aantallen van de watersnip met bijna driekwart teruggelopen

Sinds 1973-1977 is het verspreidingsgebied van de watersnip Gallinago gallinago sterk gekrompen. De soort is zo goed als verdwenen uit Limburg, en sterk afgenomen in Noord- en Zuid-Holland, het rivierengebied, Midden-Nederland en Noord-Brabant. Ook in Friesland en Drenthe waar van oudsher de vroegere bolwerken te vinden zijn is de soort deels verdwenen. De huidige verspreiding van de watersnip is voor het grootste deel beperkt tot de veenweidegebieden van Friesland, Noordwest-Overijssel (met als belangrijk bolwerk de omgeving van Giethoorn en Wanneperveen) en Noord-Holland (Zaanstreek), naast sommige beekdalen in Drenthe. Ook in veel andere delen van Europa ging de watersnip in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. Het hoofdvoedsel bestaat uit onder het bodemoppervlak levende wormen, insectenlarven en andere ongewervelden.

De kemphaan is verdwenen uit Vlaanderen en bijna uitgestorven in Nederland

Het gaat bar en bar slecht met de Nederlandse kemphanen Philomachus pugnax. Ten opzichte van de jaren '50 is de stand bijna met 100 procent afgenomen. In 1950 broedden er in Nederland nog 6000 paar, rond 2002 nog maar 120 en daarna ging het verder bergafwaarts. In Vlaanderen staat de kemphaan als verdwenen op de Vlaamse rode lijst. De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. De kemphaan ging in de jaren 1990 vrijwel overal in Europa achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De kemphaan kwam vroeger veel voor in de natte weilanden van laag-Nederland. Het zwaartepunt van de huidige broedverspreiding ligt in Friesland (in natuurreservaten en natte veenweidegebieden in het ‘Lage Midden’ van de provincie) en in Noord-Holland (Waterland, Wormer- en Jisperveld, Alkmaardermeer). In graslanden en op bewerkt land eten kemphanen overwegend regenwormen en larven van langpootmuggen (emelten).

Falende voortplanting van weidevogels te Antwerpen rond de eeuwwisseling

De natuurcompensaties voor de Antwerpse Haven zijn een slag in het water. Dat staat met zoveel woorden te lezen in een recente studie van de Antwerpse ornitoloog Jacques Van Impe. De man deed gedurende 30 jaar onderzoek naar de broedresultaten van weidevogels in en rond het huidige havengebied op de Antwerpse Linkeroever. Daaruit blijkt dat de weidevogels het in het ganse gebied zeer slecht doen. Ook binnen de nieuwe natuurreservaten. 50% van alle legsels verdwijnen tijdens het broedproces en het aantal vliegvlugge jongen, grootgebracht per broedpaar, haalt niet de vereiste normen om de weidevogelpopulaties in stand te houden.